ECLI:NL:RBNHO:2020:6051

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
7 augustus 2020
Zaaknummer
8251166 \ CV EXPL 20-55
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis inzake instapweigering en compensatie bij vertraagde vlucht

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij Icelandair wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst met Icelandair voor een vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Reykjavik, IJsland. De passagier arriveerde meer dan drie uur later op de eindbestemming en vorderde compensatie, maar Icelandair weigerde deze te betalen. Na een verstekvonnis waarbij Icelandair werd veroordeeld tot betaling van € 400,00 aan compensatie, kwam Icelandair in verzet tegen dit vonnis. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de passagier niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat er sprake was van instapweigering. De kantonrechter oordeelde dat de stelplicht en bewijslast bij de passagier lagen, en omdat hij niet in staat was om zijn claims te onderbouwen, werd het verzet gegrond verklaard en het verstekvonnis vernietigd. De oorspronkelijke vordering van de passagier werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8251166 \ CV EXPL 20-55
Uitspraakdatum: 22 juli 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Icelandair ehf.
gevestigd te Reykjavik, IJsland en mede kantoorhoudende te Amsterdam
opposant
hierna te noemen: Icelandair
gemachtigden: mr. J.J. Croon en mr. R.P. Verbeek
tegen
[de passagier]
wonende te [woonplaats] , IJsland
geopposeerde
hierna te noemen: de passagier
gemachtigden: mr. D.E. Lof en mr. E.J. Hoekstra

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij inleidende dagvaarding van 20 juli 2019 een vordering ingesteld tegen Icelandair. Icelandair is niet verschenen, waarna Icelandair bij verstekvonnis van 18 september 2019 is veroordeeld. Bij verzetdagvaarding van 13 december 2019 is Icelandair in verzet gekomen tegen het verstekvonnis.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna Icelandair een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met Icelandair een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Icelandair de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Reykjavik, IJsland, hierna: de vlucht.
2.2.
De passagier is meer dan drie uur later op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van Icelandair gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
Icelandair heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
Icelandair vordert in de verzetdagvaarding, samengevat, dat de kantonrechter het verzet gegrond verklaart, dat Icelandair ontheven wordt van de verplichtingen voortvloeiend uit het verstekvonnis en dat alle vorderingen van de passagier ongegrond worden verklaard, met veroordeling van de passagier in de kosten van de verzetprocedure alsmede de nakosten.

4.De beoordeling

4.1.
Icelandair is door de kantonrechter bij verstek veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 400,00 aan compensatie. Ook de proceskosten zijn toegewezen.
4.2.
Icelandair heeft in de verzetdagvaarding aangevoerd dat de passagier een “no-show” was voor de vlucht FI501 op 3 april 2018. Uit het computersysteem van Icelandair volgt dat de passagier in het bezit was van een ticket voor vlucht FI501 op 4 april 2018. Icelandair voert aan dat zij beschikt over passagierslijsten van vlucht FI501 op 3 en 4 april 2018, waarmee zij kan aantonen dat de passagier met de vlucht van 4 april 2018 heeft gereisd. Omdat de passagier de vlucht in kwestie niet heeft genomen, heeft hij geen ongemak ondervonden door vermeende vertraging van deze vlucht. De vordering ligt voor afwijzing gereed. Tevens betwist Icelandair wettelijke rente verschuldigd te zijn aan de passagier.
4.3.
De passagier stelt dat hij op 3 april 2019 tijdig aanwezig was bij de gate van vlucht FI501, maar dat hem de toegang is geweigerd tot de vlucht. Icelandair heeft hem overgeboekt naar vlucht FI501 op 4 april 2019. Dat blijkt ook uit de door Icelandair overgelegde productie 2 waaruit volgt dat het ticket op 3 april 2019 is uitgegeven. Icelandair dient de passagier te compenseren voor deze instapweigering ingevolge artikel 4, lid 3 van de Verordening, aldus nog steeds de passagier.
4.4.
Bij conclusie van repliek oppositie heeft Icelandair aangevoerd dat de passagier niet heeft voldaan aan zijn stelplicht doordat hetgeen door hem als feiten is aangedragen, niet consistent is. De kantonrechter volgt dit verweer van Icelandair niet. Icelandair heeft immers inhoudelijk verweer kunnen voeren. Zij is dan ook niet in haar procesbelang geschaad.
4.5.
Subsidiair heeft Icelandair aangevoerd dat, nu de passagier heeft gesteld dat hem de toegang tot de vlucht geweigerd is, sprake is van gerechtelijke erkenning door de passagier dat hij niet aan boord zat van de vlucht en dus geen recht heeft op compensatie. De kantonrechter overweegt dat als de passagier heeft erkend dat hij niet aan boord van de vlucht zat, dat de mogelijkheid onverlet laat dat sprake was van instapweigering. Dit verweer van Icelandair faalt. Ook het meer subsidiaire verweer van Icelandair dat de passagier niet heeft voldaan aan zijn waarheidsplicht faalt, nu Icelandair niet in haar procesbelang is geschaad.
4.6.
De vraag die voorligt is dan ook of sprake is van instapweigering als bedoeld in artikel 4 van de Verordening. De kantonrechter oordeelt als volgt. De passagier heeft gesteld dat hij zich op 3 april 2019 tijdig bij de gate heeft gemeld, maar dat hem de toegang tot het toestel is geweigerd. Icelandair betwist de gestelde instapweigering en heeft aangevoerd dat zij geen reden had om passagiers te weigeren bij het instappen. Uit de door haar overgelegde “flight log” volgt dat de vlucht niet overboekt was en dat er nog voldoende plekken beschikbaar waren. Van de 183 beschikbare stoelen waren er slechts 179 in gebruik dus waren nog vier stoelen vrij.
4.7.
De kantonrechter merkt op dat de stelplicht en bewijslast ten aanzien van de gestelde instapweigering rust op de passagier; hij beroept zich immers op het rechtsgevolg van die stelling, te weten het recht op compensatie op grond van de Verordening. Het had dan ook op de weg van de passagier gelegen om meer feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit de juistheid van zijn stelling kan volgen. Nu de passagier heeft nagelaten om zijn stelling met stukken te onderbouwen, is niet komen vast te staan dat sprake was van instapweigering voor de vlucht.
4.8.
De conclusie is dat het verzet gegrond is. Het verstekvonnis kan daarom niet in stand blijven. De oorspronkelijke vordering van de passagier zal alsnog worden afgewezen.
4.9.
De passagier wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van zowel de verstek- als de verzetprocedure, met dien verstande dat de kosten van de verzetdagvaarding door Icelandair zelf gedragen moeten worden. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door Icelandair worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart het verzet gegrond en vernietigt het verstekvonnis van deze rechtbank van
18 september 2019 met zaaknummer 7954559 \ CV EXPL 19-11311;
5.2.
wijst de vordering van de passagier af;
5.3.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten in de verzetprocedure, die tot en met vandaag voor Icelandair worden vastgesteld op een bedrag van € 144,00 aan salaris van de gemachtigde van Icelandair;
5.4.
veroordeelt de passagiers tot betaling van € 36,00 aan nakosten, voor zover daadwerkelijk nakosten door Icelandair worden gemaakt;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter