In deze zaak heeft de passagier, die met Finnair een vervoersovereenkomst had gesloten, een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht. De passagier vorderde compensatie van € 400,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers. De passagier had zijn vordering gecedeerd aan AirHelp door het ondertekenen van een assignmentformulier, wat Finnair aanvoerde als verweer. Finnair betwistte de vordering en stelde dat de passagier niet meer bevoegd was om over het vorderingsrecht te beschikken. De kantonrechter oordeelde dat de passagier door het ondertekenen van het assignmentformulier zijn vorderingsrecht had overgedragen aan AirHelp, waardoor hij niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn vordering tegen Finnair. De kantonrechter concludeerde dat de passagier geen vordering op Finnair had en dat de proceskosten voor rekening van de passagier kwamen. De vordering werd afgewezen en de passagier werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.