ECLI:NL:RBNHO:2020:6088

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 augustus 2020
Publicatiedatum
10 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3296
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening wegens ontbreken spoedeisend belang bij weigering urgentieverklaring

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 10 augustus 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een alleenstaande moeder die sinds 2018 dakloos is, had bezwaar gemaakt tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer om haar een urgentieverklaring te verlenen. Dit verzoek om een voorlopige voorziening werd ingediend hangende het bezwaar. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van spoedeisend belang, aangezien verzoekster tijdelijk opvang had gekregen en er geen acute noodsituatie was die een voorlopige voorziening vereiste.

De voorzieningenrechter overwoog dat het verzoek om een voorlopige voorziening gericht was tegen de weigering van de urgentieverklaring en dat het beroep prematuur was. Verzoekster had eerder een aanvraag voor een urgentieverklaring ingediend, maar verweerder stelde dat verzoekster niet voldeed aan de voorwaarden, omdat zij niet twee jaar onafgebroken in de gemeente Haarlemmermeer had gewoond. Verzoekster was het niet eens met dit standpunt en voerde aan dat haar situatie, waaronder psychische klachten en dakloosheid, een urgentieverklaring rechtvaardigde.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoekster op dat moment een tijdelijke woonplek had en er geen onverwijlde spoed was die het treffen van een voorlopige voorziening noodzakelijk maakte. De voorzieningenrechter benadrukte dat het oordeel voorlopig van aard is en de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet bindend is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/3296
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 augustus 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

(gemachtigde: mr. M. Raaijmakers),
en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer, verweerder,

(gemachtigde: mr. M. Eerens).

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2020 heeft verweerder geweigerd aan verzoekster een urgentieverklaring te verlenen.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt bij brief van 22 januari 2020.
Bij besluit van 27 juli 2020 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar het Advies van de Vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften.
Verzoekster heeft bij brief van 29 juni 2020 beroep ingesteld ‘tegen de beslissing op bezwaar d.d. 16-06-20 met kenmerk [# 1] ’. Bij brief van dezelfde datum is een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend waarbij is verwezen naar dit beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2020. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt: Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb luidt: Indien een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan nadat bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld en op dit bezwaar of beroep wordt beslist voordat de zitting heeft plaatsgevonden, wordt de verzoeker in de gelegenheid gesteld beroep bij de bestuursrechter in te stellen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de bestuursrechter.
3 . De voorzieningenrechter stelt vast dat in het beroepschrift en het verzoekschrift wordt verwezen naar de beslissing op bezwaar van 16 juni 2020 (kenmerk [# 1] ) waarbij aan verzoekster maatschappelijk opvang en individuele begeleiding op grond de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) is toegekend van 1 april 2020 tot 1 juli 2020. De gronden van dat beroep en ook het verzoek zien evenwel op de weigering een urgentieverklaring te verlenen. Bij brief van 1 juli 2020 heeft de griffier van de rechtbank de gemachtigde van verzoekster gevraagd of het verzoek om een voorlopige voorziening is gericht tegen het besluit tot toekenning van maatschappelijk opvang en individuele begeleiding op grond de Wmo dan wel tegen het besluit tot weigering van de urgentieverklaring. Gelet op de schriftelijke reactie van de gemachtigde van verzoekster van 20 juli 2020 is bedoeld om rechtsmiddelen in te stellen tegen de weigering een urgentieverklaring te verlenen. De gemachtigde van verzoekster heeft dit ter zitting bevestigd en aangegeven dat beide procedures zien op de weigering een urgentieverklaring te verlenen en dat er geen beroep loopt tegen het Wmo-besluit.
4. Vorenstaande betekent dat het verzoek om een voorlopige voorziening gericht is tegen de weigering een urgentieverklaring te verlenen en is ingediend hangende bezwaar. Het beroep is prematuur. Ter zitting is gekozen voor een praktische oplossing en is met verzoeksters gemachtigde afgesproken dat verzoekster onder verwijzing naar het beroepschrift van 29 juni 2020 ter zitting beroep instelt tegen het besluit van 27 juli 2020 (kenmerk [# 2] ) waarbij het bezwaar gericht tegen de weigering een urgentieverklaring te verlenen ongegrond is verklaard. Het beroep voor zover gericht tegen het Wmo-besluit is ingetrokken. Verweerders gemachtigde ging met deze aanpak akkoord. Gelet op het bepaalde in artikel 8:81, vijfde lid, voornoemd is het verzoek thans connex aan het ter zitting ingestelde beroep. Gemachtigde is gevraagd een en ander ook nog schriftelijk te bevestigen.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat in beide procedures een laag bedrag aan griffierecht is geheven. Gelet op het feit dat het niet om een besluit op grond van de Wmo gaat maar om een urgentieverklaring is een onjuist bedrag aan griffierecht geheven. De voorzieningenrechter zal de griffier opdragen om in beide zaken het juiste griffierecht te heffen.
6. Verzoekster was voorheen woonachtig in [plaats] . Als gevolg van de beëindiging van haar huwelijk is zij sinds 2018 dakloos. Zij heeft een minderjarig zoontje die zijn
hoofdverblijf heeft bij de ex-partner van verzoekster. Verzoekster heeft een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring.
7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoekster niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring omdat zij ten tijde van de aanvraag geen twee jaar onafgebroken in de gemeente Haarlemmermeer woonachtig was. Verzoekster komt ook niet in aanmerking voor een urgentieverklaring op grond van de hardheidsclausule, aldus verweerder. In bezwaar heeft verweerder geen aanleiding gezien voor een ander standpunt.
8. Verzoekster kan zich daarmee niet verenigen. Zij is van mening dat verweerder de urgentieverklaring had dienen te verlenen. Verzoekster is dakloos. Zij heeft haar netwerk in [woonplaats] en de situatie veroorzaakt bij haar veel psychische klachten.
9.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat aan verzoekster bij besluit op grond van de Wmo van 27 juli 2020 tijdelijk opvang is verleend in een studio aan de [locatie] te [woonplaats] voor de periode van 1 juli 2020 tot 1 oktober 2020. Dezelfde opvang was ook reeds eerder aan haar verleend voor de periode van 1 april 2020 tot 1 juli 2020 op basis van het Wmo-besluit van 7 april 2020.
9.2
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Gelet op het verhandelde ter zitting beoogt verzoekster te bereiken dat een voorlopige voorziening wordt getroffen op basis waarvan verweerder haar dient te behandelen als ware zij in het bezit van een urgentieverklaring. Nog daargelaten dat verzoekster daarmee niet meer bereikt dan dat zij bovenaan de wachtlijst voor woningzoekenden wordt gezet en daarmee niet de beschikking heeft over een woning, is er gelet op het feit dat verzoekster tot oktober in een studio kan verblijven aan de [locatie] en dus een dak boven haar hoofd heeft, op dit moment geen sprake van een situatie waarbij onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening noodzakelijk maakt.
10.1
Vooruitlopend op de behandeling van het beroep en uit oogpunt van proceseconomie overweegt de voorzieningenrechter het volgende. In het dossier bevindt zich een brief van 5 november 2019 afkomstig van [naam 1] , behandelaar/SPV en [naam 2] , psychiater gericht aan [naam 3] , huisarts . Daarin staat het volgende: ‘
[# 3] jarige alleenstaande moeder van een [# 4] jarig kind (co-ouderschap), werkzaam als [functie] en zonder vaste woon of verblijfplaats meldt zich nu aan met ernstig- depressieve klachten, PTSS klachten en inmiddels ook lichamelijke klachten doordat ze geen eten kan binnen houden, emotieregulatieproblemen en de angst dat ze haar woede niet in de hand kan houden. Daarnaast is er ook sprake van verwerkingsproblemen rond de scheiding en huisvestingsproblemen. Op dit moment is er sprake van een crisis situatie , eigenlijk op alle gebieden, waarbij haar lijf nu lijkt ‘in te grijpen’. Zo eet ze nauwelijks, is ze heel veel afgevallen (30 kg), slaapt ze niet of slecht, is heel somber en ook heel bang dat ze haar emoties niet kan blijven controleren. (is vooral bang voor haar woede) Diagnostiek is nu complex; het gaat naast depressieve klachten, ptss, eetproblemen en grote sociaal- maatschappelijke problemen w.s. om persoonlijkheidsproblematiek (veel borderline symptomen als wantrouwen, agressie, heftige emoties, impulsiviteit, zich leeg voelen, verlatingsgevoelens ..) gerelateerd aan waarschijnlijk ‘erg onveilig gehecht zijn’ (Cliënte is erg afhankelijk van externe bevestigingen, dan wel gevoelig voor externe kritiek m.b.t. haar zelfvertrouwen / eigenwaarde.) (diagnose AS II uitgesteld in afwachting van effect depressiebehandeling en verbetering van haar maatschappelijke situatie)’
Even verder in de brief staat onder het kopje: Overeengekomen behandeling
‘Eerst steunende structurerende behandeling gericht op de depressie, lichamelijke gezondheid en trauma.
De eventuele persoonlijkheidskant en psychotherapeutische behandeling die daarbij past, wordt uitgesteld op grond van de diagnostiek en het ontbreken van voldoende stevige basis op dit moment. M.b.t. haar behandeling zou ongetwijfeld een belangrijke bijdrage ‘het hebben van een eigen plek in de buurt van haar netwerk’ zijn.’
10.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat gedurende de behandeling van de aanvraag verzoekster in het kader daarvan op 5 december 2019 is gehoord door ambtenaar [naam 4] . Van dit gesprek is een onderzoeksverslag opgemaakt. Daarin wordt opgemerkt dat verzoekster zeer gespannen was en regelmatig hevig trilde. Tijdens de behandeling van de zaak op de zitting bij de voorzieningenrechter was dat niet anders. De voorzieningenrechter stelt op grond van het dossier vast dat desgevraagd door mevrouw [naam 5] , arts Indicatie en Advies KNMG bij Treve Advies hangende bezwaar op basis van de stukken schriftelijk advies is uitgebracht. Zij stelt zich op het standpunt dat verzoekster op kamers kan wonen en dat dit een vaste basis kan bieden om haar problemen op te lossen. De voorzieningenrechter heeft de gemachtigde van verzoekster aldus begrepen dat hij het nodig vindt dat verzoekster in het kader van deze procedure wordt gezien door een arts (en daarom is gevraagd niet op het beroep te beslissen). Gelet op de stukken gaat de voorzieningenrechter er vooralsnog vanuit dat verzoekster niet door een arts is gezien in het kader van de beoordeling of zij in aanmerking komt voor een urgentieverklaring. De voorzieningenrechter sluit op grond van hetgeen hiervoor is overwogen niet uit dat de zorgvuldigheid vereist dat verzoekster alsnog hangende beroep door een arts wordt gezien.
11.1
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. Poggemeier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.