ECLI:NL:RBNHO:2020:6154

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 augustus 2020
Publicatiedatum
12 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5228
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vervanging rolstoel op basis van WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 3 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een aanvraag had ingediend voor de vervanging van haar rolstoel, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), die deze aanvraag had afgewezen. Eiseres had eerder in 2016 een rolstoel, merk Proval, ontvangen op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). In maart 2019 verzocht zij om vervanging van deze rolstoel, omdat het frame al drie keer gebroken was. Het UWV wees de aanvraag af, stellende dat de rolstoel nog in goede staat verkeert en dat de gebruiksduur nog niet was verstreken. Eiseres ging in beroep tegen deze beslissing, waarbij zij aanvoerde dat de rolstoel intensief wordt gebruikt en niet realistisch is dat deze nog vijf jaar mee kan gaan.

Tijdens de zitting op 22 juni 2020, die via Skype plaatsvond, bevestigde eiseres dat zij momenteel over een adequate rolstoel beschikt, maar dat zij zich zorgen maakt over de toekomst en de mogelijkheid van een lange afwezigheid van haar werk in het geval van een defect aan de rolstoel. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had besloten de aanvraag voor vervanging af te wijzen, omdat er geen indicatie was dat de rolstoel niet meer voldeed. De rechtbank benadrukte dat de huidige rolstoel nog steeds adequaat is en dat er geen rechtsgevolgen zijn aan de zorgen van eiseres over toekomstige situaties. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5228

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [naam]).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot vervanging van een rolstoel afgewezen.
Bij besluit van 21 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2020 via een Skype-verbinding. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Verweerder heeft eiseres in 2016 in aanmerking gebracht voor vergoeding van de kosten van een rolstoel op grond waarvan aan eiseres een rolstoel, merk Proval, is verstrekt. Daarnaast beschikt eiseres over een sportrolstoel waarvoor zij op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) van de gemeente een Persoonsgebonden budget ontvangt.
1.2.
Op 19 maart 2019 heeft eiseres verzocht om de Proval rolstoel te vervangen omdat het frame van de rolstoel al drie keer gebroken is.
1.3.
Na arbeidsdeskundig advies heeft verweerder bij het primaire besluit medegedeeld dat de gevraagde voorziening niet toegekend kan worden. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat er geen aanleiding is om de eerder verstrekte rolstoel te vervangen, omdat de gebruiksduur nog niet is verstreken en de rolstoel in goede staat verkeert. Daarbij is vermeld dat eiseres in situaties van reparatie en onderhoud de sportrolstoel als reserve kan gebruiken. Verder heeft verweerder medegedeeld dat de rolstoel is verstrekt door onjuiste overwegingen van verweerder, omdat de gemeente bevoegd is. Dat brengt volgens verweerder mee dat de huidige rolstoel tot het einde van de leasetermijn of tot het moment dat deze eerder aan vervanging toe is, gehandhaafd kan blijven. Daarna zal verweerder geen rolstoel meer kunnen verstrekken, zo staat vermeld. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
2. Eiseres heeft – samengevat – aangevoerd dat het gaat om vervanging van de rolstoel die eiseres gebruikt om de woon-werkafstand te overbruggen, in combinatie met een Canta. Die rolstoel gebruikt zij ook op het werk gedurende de dag en in combinatie met een handbike om zich tussen twee werklocaties te verplaatsen. Eiseres acht het niet realistisch dat de rolstoel, die al driemaal een framebreuk heeft gehad en intensief wordt gebruikt, nog vijf jaar mee zal gaan. Eiseres stelt dat zij in geval van een noodzakelijke reparatie van de rolstoel niet naar haar werk kan. De sportrolstoel die eiseres van de gemeente heeft gekregen is niet geschikt als vervangende rolstoel voor het werk. Verweerder stelt volgens eiseres ten onrechte dat de gemeente haar een rolstoel moet verstrekken. Eisers wil een uitspraak dat verweerder de plicht heeft om haar een bruikbare voorziening te verstrekken door vervanging van de huidige rolstoel, voor het geval de huidige rolstoel vanwege gebreken of verstrijken van de leasetermijn wordt afgekeurd. Eiseres stelt dat verweerder in het bestreden besluit niet of nauwelijks is ingegaan op de door haar genoemde punten in bezwaar.
3.1.
Vaststaat dat verweerder eiseres de huidige Proval rolstoel heeft toegekend op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Op grond van die bepaling kan het UWV aan de persoon met een naar het oordeel van het UWV structurele functionele beperking, en die arbeid in dienstbetrekking verricht (…) op aanvraag voorzieningen toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid (…).
In artikel 35, tweede lid, van de WIA is bepaald dat onder voorzieningen als bedoeld in het eerste lid uitsluitend worden verstaan:
a. vervoersvoorzieningen die er toe strekken dat de persoon, bedoeld in het eerste lid, zijn werkplek of opleidingslocatie kan bereiken;
b. intermediaire activiteiten ten behoeve van personen met een visuele, auditieve of motorische handicap;
c. meeneembare voorzieningen ten behoeve van de inrichting van de arbeidsplaats, de productie- en werkmethoden(…) en de bij de arbeid of opleiding te gebruiken hulpmiddelen, die in overwegende mate op het individu van de persoon, bedoeld in het eerste lid, zijn afgestemd; (…).
Op grond van artikel 35, vijfde lid, van de WIA kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
Deze regels zijn gesteld in het Reïntegratiebesluit. In artikel 2, eerste lid, van het Reïntegratiebesluit is bepaald dat een voorziening als bedoeld in artikel 35 van de Wet WIA niet wordt verleend indien het kosten van een voorziening of een voorziening betreft(…)
b. waarvoor vergoeding op grond van een andere wettelijke regeling mogelijk is.
In het tweede lid is bepaald dat in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, een in dat lid bedoelde voorziening kan worden verleend indien deze dient ter vergoeding van kosten of voorzieningen waarvoor vergoeding op grond van een andere wettelijke regeling mogelijk is en die vrijwel uitsluitend is geïndiceerd voor de werksituatie, dan wel vrijwel uitsluitend kan worden gebruikt voor of in de werksituatie.
3.2.
De rechtbank stelt verder vast dat eiseres op dit moment nog de beschikking heeft over de Proval rolstoel en daarmee beschikt over een adequate voorziening die is verstrekt door verweerder. Eiseres heeft ter zitting bevestigd dat zij op dit moment over een adequate voorziening beschikt en dat zij begrijpt dat verweerder de rolstoel op dit moment niet vervangt. Eiseres heeft toegelicht dat zij vanwege de eventueel toekomstige gebeurtenis dat de rolstoel weer kapot gaat, wil weten of het dan aan verweerder of aan de gemeente is om een vervangende rolstoel te verstrekken. Eiseres wil daarmee voorkomen dat zij dan niet te lang afwezig zal zijn van haar werk. Eiseres vreest dat de besluitvorming die nodig is in geval van vervanging een lange tijd, misschien wel 10 tot 12 maanden in beslag zal nemen. In die periode stelt eiseres niet naar haar werk te kunnen. Die vrees is ingegeven door het standpunt van verweerder dat eiseres door onjuiste overwegingen van verweerder over een rolstoel beschikt en verweerder na het verstrijken van de leasetermijn geen rolstoel meer kan verstrekken.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat dit standpunt niet gericht is op rechtsgevolg. Van besluitvorming op dit punt is geen sprake. Het ziet op een (onzekere) toekomstige situatie die op dit moment niet aan de orde is. Dat brengt mee dat daartegen geen bezwaar en beroep mogelijk is. De rechtbank zal dan ook geen oordeel geven over de beroepsgronden van eiseres, voor zover deze hier op zien. Verweerder heeft op de zitting ook toegelicht dat in de toekomst mogelijk sprake is van veranderde wet- en regelgeving en een andere situatie. Verweerder zal een aanvraag om (vervanging van) een rolstoel, naar de stand van zaken op dat moment beoordelen. Wanneer eiseres een nieuwe aanvraag voor een rolstoel indient bij verweerder én deze aanvraag wordt afgewezen, dan staat tegen die afwijzing bezwaar open en kan eiseres daartegen gronden indienen. Op een toekomstige situatie kan niet worden vooruitgelopen. Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor de situatie dat voor de rolstoel bij reparatie geen adequate vervanging beschikbaar is. Blijkens de rapportage van de arbeidsdeskundige in bezwaar zijn vervangende voorzieningen beschikbaar, zoals een taxikostenvergoeding en een vervangende rolstoel. Blijkens een e-mailbericht van de WMO-consulent van 24 mei 2019 kan de sportrolstoel van eiseres gebruikt worden in geval van nood. De stelling van eiseres dat de sportrolstoel niet geschikt is als langdurige oplossing, brengt daarin geen verandering. Het gaat dan immers om een noodoplossing, waaraan inherent is dat die tijdelijk is.
3.3.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder de aanvraag om vervanging van de rolstoel ten onrechte heeft afgewezen. Op grond van de beschikbare gedingstukken is er geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de conclusie van de (bezwaar)arbeidsdeskundige dat de huidige rolstoel volgens beslissing van 29 augustus 2016 is verstrekt en de afschrijvingstermijn inclusief onderhoud is bepaald op een levensduur van acht jaar, zodat de rolstoel niet eerder dan 2024 in aanmerking komt voor vervanging. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de leasetermijn van de rolstoel altijd vijf jaar was en om niet nader verklaarde reden nu acht jaar is geworden. Noch daargelaten dat er mogelijk verwarring is ontstaan over de begrippen afschrijvingstermijn en leasetermijn, ziet de rechtbank in het rapport van de primaire arbeidsdeskundige van 13 juni 2019 niet dat de leasetermijn vijf jaar is. De rechtbank merkt hierbij op dat een termijn van vijf jaar thans ook nog niet zou zijn verstreken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 14 oktober 2019 vermeld dat er sprake is geweest van framebreuk in november 2017, december 2018 en maart 2019 en dat, hoewel dit uitermate vervelend is voor eiseres, niet gesteld kan worden dat de voorziening hiermee niet voldoet. De framebreuken zijn gerepareerd en de rolstoel is daarmee weer in goede staat, zoals de arbeidsdeskundige uit het telefonische contact met de firma TNS (reparateur rolstoel) is gebleken. Er is dus geen indicatie om de rolstoel voortijdig te vervangen. De rolstoel staat bovendien bekend als kwalitatief goed. TNS geeft namelijk aan dat de rolstoel goed uit een crashtest is gekomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de arbeidsdeskundigen hier niet in te volgen.
3.4.
Tot slot merkt de rechtbank op dat verweerder ter zitting heeft toegezegd na de zitting telefonisch contact met eiseres op te nemen om, eventueel samen met de arbeidsdeskundige en/of een medewerker uitvoering, in gesprek te gaan over de praktische uitvoering van de verstrekte voorziening, zoals de stelling van eiseres dat reparatie van de rolstoel onnodig veel tijd kost en het aanbod van eiseres om de leasekosten direct aan het UWV te betalen. De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder die toezegging gestand doet.
4. Al het hiervoor vermelde leidt ertoe dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 3 augustus 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.