ECLI:NL:RBNHO:2020:6236

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
15/094033-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van invoer van cocaïne met een gevangenisstraf van 46 maanden

Op 7 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van 5219,70 gram cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de openbare terechtzitting op 23 juni 2020 heeft de officier van justitie, mr. R. Funke Küpper, gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. I.A. Groenendijk, pleitte voor integrale vrijspraak. De rechtbank heeft echter op basis van de beschikbare bewijsmiddelen, waaronder getuigenverklaringen en camerabeelden, geconcludeerd dat de verdachte op 17 april 2019 betrokken was bij de invoer van cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een coördinerende rol had in het drugstransport en dat hij samen met anderen opzettelijk cocaïne Nederland heeft ingevoerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 46 maanden, met aftrek van de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast is besloten dat de in beslag genomen goederen, waaronder een telefoon en een geldbedrag van € 1.155,-, aan de verdachte worden teruggegeven, omdat niet kon worden vastgesteld dat deze voorwerpen uit de baten van het misdrijf zijn verkregen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/094033-19
Uitspraakdatum: 7 juli 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 juni 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Funke Küpper en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. I.A. Groenendijk, advocaat te ‘s-Gravenhage, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 april 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 5219,70 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit, nu volgens haar niet onomstotelijk is vast te stellen dat verdachte een significante bijdrage aan de invoer van de aangetroffen drugs heeft geleverd. Hij ontkent geweten te hebben dat zich drugs in de koffer bevonden, die hij op verzoek bij het hotel heeft opgehaald. Niet vastgesteld kan worden dat hij “ [naam] ” is en de verklaringen van getuige [getuige 1] zijn vooral gebaseerd op wat zij van haar vriend, [medeverdachte] , heeft gehoord. De enkelvoudige foto-confrontatie kan bovendien niet gebruikt worden voor het bewijs.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage I bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
Vaststaat dat verdachte op 17 april 2019 is aangetroffen bij een hostel in Diemen, waar hij de koffer waarmee medeverdachte [medeverdachte] op 17 april 2019 ruim 5 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, kwam ophalen. Deze handeling komt overeen met de in de inbeslaggenomen telefoon van medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen afspraak met contactpersoon ‘ [naam] ’. Getuige [getuige 1] , de vriendin van medeverdachte [medeverdachte] , heeft verklaard dat zij in de telefoon van haar vriend [medeverdachte] een contact heeft gezien dat onder de naam ‘ [naam] ’/‘ [naam] ’ stond opgeslagen. Zij heeft deze [naam] omschreven als een man met een Arabisch uiterlijk met wie ze samen naar het TUI reisbureau zijn geweest, om hun tickets naar Aruba te regelen. Getuige [getuige 2] , de taxichauffeur van verdachte, heeft eveneens verklaard dat verdachte voor drie personen tickets naar Aruba heeft geboekt en betaald en dat hij verdachte daartoe heeft weggebracht naar Schiphol. Uit onderzoek naar de vluchtgegevens blijkt dat verdachte en [medeverdachte] op 9 april 2019 op dezelfde vlucht zaten en de tickets gelijktijdig zijn geboekt.
Uit de verklaringen van [getuige 1] volgt voorts dat [medeverdachte] een zwarte koffer heeft geleend van de Arabische man, die door deze man naar het hostel is gebracht voor vertrek naar Aruba en die hij op Aruba weer heeft opgehaald, waarna [medeverdachte] de koffer een dag voor vertrek weer van hem terugkreeg. Dat getuige [getuige 1] heeft aangegeven op deze punten niet uit eigen waarneming te hebben verklaard, maar dit van haar vriend [medeverdachte] te hebben vernomen, acht de rechtbank niet relevant, omdat deze punten steun vinden in andere bewijsmiddelen. Zo vindt deze verklaring steun in de chatgesprekken op 10 en 14 april 2019 tussen [medeverdachte] en eerdergenoemde contactpersoon “ [naam] ’.
Getuige [getuige 2] heeft ook verklaard dat hij verdachte, voor hij hem naar Schiphol bracht, eerst naar een hotel in Diemen heeft gereden om daar een koffer af te geven. Uit de camerabeelden van het hostel blijkt dat [medeverdachte] op 9 april 2019, vóór vertrek naar Aruba, het hotel verliet zonder bagage en kort erna binnenkwam met een koffer die sterke overeenkomsten vertoonde met de koffer (met cocaïne) welke op 17 april 2019 bij [medeverdachte] is aangetroffen.
Onder verdachte is daarnaast een betaalbewijs en een afschrift van de ‘Rimowa store Amsterdam’ aangetroffen voor de aanschaf van een koffer en onderzoek heeft uitgewezen dat het unieke serienummer van deze koffer overeenkomt met de koffer met cocaïne die onder [medeverdachte] in beslag is genomen. Voorts is aan het contact ‘ [naam] ’ een Nederlands telefoonnummer gekoppeld, dat is gebruikt in combinatie met het Samsung toestel dat samen met de iPhone van verdachte is aangetroffen in de taxi op 17 april 2019. Beide telefoons stralen daarnaast Nederlandse telefoonmasten aan in de periode van 4 april 2019 tot 9 april 2019, maar juist niet tussen 9 april 2019 en15 april 2019 als verdachte, ook volgens zijn eigen verklaring ter zitting, op Aruba zit.
Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte beide voornoemde telefoons beheert en dat de accountnaam ‘ [naam] ’, zoals opgeslagen in de telefoon van [medeverdachte] , toebehoort aan verdachte en verdachte derhalve, zoals ook verklaard door getuige [getuige 1] , de Arabische man is. Los van de herkenning van verdachte op een foto door getuige [getuige 1] , acht de rechtbank meer dan voldoende bewijs in het dossier voorhanden om vast te stellen dat ‘ [naam] ’ dezelfde persoon is als verdachte.
Hieruit volgt dat verdachte betrokken is geweest bij de planning van de reis van [medeverdachte] en [getuige 1] naar Aruba en terug naar Nederland, met als doel cocaïne in te voeren. Hij heeft daartoe met [medeverdachte] in contact gestaan en overleg gehad. Verdachte heeft de tickets voor [medeverdachte] en [getuige 1] geboekt en hij is meegereisd op dezelfde vlucht. Voorts heeft hij de zwarte koffer aangeschaft en gezorgd dat die koffer, voorzien van cocaïne, bij [medeverdachte] terugkwam met als doel die naar Nederland over te brengen, waarna hij in overleg met [medeverdachte] de koffer in het hostel te Diemen weer kwam ophalen. Aldus is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten [medeverdachte] en [getuige 1] , waarbij de bijdrage van de verdachte aan de invoer gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden van voldoende gewicht is om van medeplegen te spreken.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 17 april 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 5219,70 gram, van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, uitgaande van zijn rol als organisator, gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 46 maanden, met aftrek van de tijd die hij reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Daarnaast heeft de officier van justitie de verbeurdverklaring gevorderd van het in beslaggenomen geldbedrag van € 1.155,-. Ten aanzien van de in beslag genomen telefoon, heeft de officier van justitie gevorderd deze te retourneren aan verdachte.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft - subsidiair - verzocht om aan verdachte een lagere straf op te leggen dan de officier van justitie heeft geëist, omdat verdachte volgens de raadsvrouw niet kan worden aangemerkt als organisator van het drugstransport. Zij heeft verwezen naar de LOVS oriëntatiepunten en de gevangenisstraf van 38 maanden die aan medeverdachte [medeverdachte] is opgelegd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met anderen opzettelijk cocaïne Nederland ingevoerd. Hij heeft bij deze smokkel een coördinerende en sturende rol gehad. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid is zo groot, dat de cocaïne bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank de ingevoerde hoeveelheid van 5.219,70 gram cocaïne als uitgangspunt genomen. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht noemen voor het invoeren van een hoeveelheid van 5.000-6.000 gram cocaïne als strafmaat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 38-40 maanden bij de zogenoemde standaardzaken en 45-48 maanden gevangenisstraf wanneer sprake is van daders die enige rol in de organisatie spelen. Nu verdachte een organiserende rol heeft vervuld ten behoeve van het drugstransport zal de rechtbank aansluiting zoeken bij de oriëntatiepunten in laatstgenoemde categorie.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een telefoon en een geldbedrag van € 1.155,-, dienen te worden teruggegeven aan verdachte. De rechtbank kan niet vaststellen dat deze voorwerpen (gedeeltelijk) door middel van of uit de baten van het misdrijf zijn verkregen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47 van het Wetboek van Strafrecht.
2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
46 (zegge: zesenveertig) maanden;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de teruggave aan verdachte van:
- Geld: 1.155 EUR;
- Telefoontoestel: 1 STK.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Visser, voorzitter,
mrs. E.M. ten Bos en J. Lintjer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers J.A. Huismans en mr. S. Bähler,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 juli 2020.