ECLI:NL:RBNHO:2020:6285

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 augustus 2020
Publicatiedatum
15 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1554
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing jeugdhulpvoorziening en pgb door gemeente Hoorn

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 augustus 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn. Eiser, een jongere met een autistische stoornis, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een persoonsgebonden budget (pgb) voor jeugdhulp. De gemeente had eerder aan eiser jeugdhulp verstrekt, maar had de aanvraag voor een pgb voor begeleiding door zijn moeder afgewezen. Eiser stelde dat de gemeente onvoldoende inzicht had gegeven in de aard en omvang van de benodigde jeugdhulp. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet voldoende had aangetoond dat de toegewezen uren jeugdhulp adequaat waren en dat de hulpvraag van eiser niet goed was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de gemeente op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de gemeente opgedragen het griffierecht aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/1554

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

wettelijk vertegenwoordigd door [naam 1].
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn, verweerder

(gemachtigde: [naam 2]).

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2018 heeft verweerder aan eiser voor de periode van 1 september 2018 tot en met 31 augustus 2019 een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet (Jw) verstrekt, inhoudende schildertherapie voor 2 uur per week, in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
Bij besluit van 28 november 2018 heeft verweerder aan eiser voor de periode 3 december 2018 tot en met 2 december 2019 een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet verstrekt, inhoudende individuele begeleiding voor 6 uur per week (Zorg in Natura). Verweerder heeft de aanvraag tot toekenning van een pgb voor begeleiding door de moeder van eiser afgewezen.
Bij besluit van 28 november 2019 heeft eiser voor de periode 21 november 2018 tot 20 november 2019 een individuele voorziening toegekend gekregen voor het kinderkookcafé
(1 keer per week).
Bij besluit van 22 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2020 met gebruikmaking van een Skype-zitting. Namens eiser is niemand verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser ([eiser]) is geboren op [geboortedatum] en heeft een autistische stoornis. Hij heeft moeite met communiceren en zelfstandigheid en kan slecht tegen verandering. Vanuit de gemeente [# 1], waar [eiser] eerst woonde, kregen zijn ouders op grond van de Jw een pgb voor individuele begeleiding voor 14 uur per week, begeleiding door een externe begeleider voor drie uur per week en schildertherapie voor twee uur per week. De moeder van [eiser] ([naam 1]) voerde de individuele begeleiding zelf uit. Deze had als doel het bevorderen van de zelfstandigheid en de verbale- en non-verbale communicatie van [eiser] ([eiser] kan nog niet alleen de straat op of deel nemen aan het verkeer). De begeleiding door de externe zorgverlener zag op de bevordering van de verbale- en non-verbale communicatie. Op 1 september 2018 is [eiser] met zijn ouders verhuisd naar de gemeente [woonplaats]. Op 3 september 2018 is het pgb vanuit de gemeente [# 1] gestopt.
2. Naar aanleiding van de verhuizing heeft de moeder van [eiser] verweerder middels een aanmeldformulier gevraagd om een ‘warme’ overdracht van het pgb van de gemeente [# 1]. Naar aanleiding van het aanmeldformulier hebben er op 28 en 29 augustus 2018 twee telefoongesprekken plaatsgevonden tussen de moeder van [eiser] en verweerder en heeft er op 18 september 2018 een huisbezoek plaatsgevonden. Op 24 september 2018 en 1 oktober 2018 hebben vervolgafspraken plaatsgevonden. Van de weergave van de gesprekken heeft de jeugd- en gezinsmedewerker op 17 oktober 2018 een gespreksverslag opgesteld, dat is ondertekend door de ouders van [eiser]. Hieruit volgt dat de hulpvraag van de ouders van [eiser] bestaat uit bevordering van zijn communicatie, dat hij zelfstandiger wordt, dat hij loskomt van zijn moeder en een reëel vertrouwen in mensen krijgt.
3. Vervolgens heeft verweerder de primaire besluiten genomen. Verweerder heeft hierin aan de ouders van [eiser] een pgb toegekend voor zes uur professionele individuele begeleiding, twee uur schildertherapie en twee uur kinderkookcafé. Verweerder heeft geen pgb verstrekt voor de gevraagde uren aan individuele begeleiding die door de moeder van [eiser] werd uitgevoerd. Verweerder heeft hierbij in aanmerking genomen dat de ouders van [eiser] bij de aanvraag geen toekomst gericht ondersteuningsplan hebben ingediend. Daardoor is niet duidelijk hoe [eiser] bij zijn doelen ondersteund zal worden door zijn moeder en waar deze ondersteuning door zijn moeder de gebruikelijke zorg overstijgt. Verder is verweerder uit de stukken niet gebleken dat de al eerder ingezette ondersteuning door de moeder heeft geleid tot een voldoende voortgang of gewenst resultaat. Volgens verweerder draagt het financieren van de begeleiding door de moeder van [eiser] niet bij aan het doel om [eiser] zelfstandiger te maken en hem los te laten komen van zijn moeder. Verweerder ziet deze zorg dan ook niet als passende zorg die vanuit de Jw middels een pgb gefinancierd moet worden. Inzet door een professionele hulpverlener is, ook gezien de leeftijd van [eiser], een passendere manier om zich verder te ontwikkelen tot een zelfstandige volwassene.
4. In bezwaar is namens eiser een pgb-plan ingediend. In dit plan is verzocht om het aantal pgb-uren uit te breiden naar 36 uur, omdat het aantal pgb-uren dat de gemeente [# 1] heeft verstrekt onvoldoende is gebleken. Uit het pgb-plan volgt dat de moeder van [eiser] de uren inzet om de sociale vaardigheid van [eiser] buiten de deur te vergroten, hem verkeerszeker te maken en de zelfredzaamheid op sociaal en emotioneel gebied te vergroten.
5. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Verweerder heeft zich daarin onder verwijzing naar de conclusie van [# 2] wederom op het standpunt gesteld dat de inzet van de moeder van [eiser] als begeleider niet passend en toereikend is. Deze inzet draagt niet, dan wel onvoldoende bij aan het gestelde doel, met name waar het gaat om het zelfstandiger maken van [eiser] en het loskomen van zijn moeder. Volgens verweerder heeft [eiser] gespecialiseerde begeleiding nodig.
6. In beroep voert de moeder van [eiser] aan dat zij bij verweerder om een overgangsperiode heeft gevraagd middels een warme overdracht van het pgb vanuit [# 1]. Het kan volgens haar niet zo zijn dat door de verhuizing vanuit [# 1] naar [woonplaats] het pgb-deel dat door haar werd uitgevoerd is komen te vervallen.
7. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
7.1
Tussen partijen is de omvang van de indicatie in geschil. Eiser heeft verzocht om een voortzetting van de oude indicatie op grond van de Jw van 14 uur individuele begeleiding per week die door de moeder van [eiser] werd uitgevoerd en verweerder heeft dit verzoek afgewezen.
7.2
Zoals de CRvB heeft overwogen in zijn uitspraak van 1 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1477) volgt uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 2.3 van de Jw dat het bestuursorgaan voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. Dit brengt met zich dat wanneer een jeugdige of een ouder zich meldt met een vraag voor jeugdhulp het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder is.
Vervolgens zal het college moeten vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn. Eerst wanneer de problemen en stoornissen zijn vastgesteld, kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren.
Nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een voorziening van jeugdhulp te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige hulp, dan wel jeugdhulp specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet mogen ontbreken. De vorenbedoelde verschillende stadia van onderzoek vragen op die stadia aangepaste deskundigheid. Het college dient ervoor zorg te dragen dat die deskundigheid gewaarborgd is en dat deze naar discipline van deskundigheid concreet kenbaar is voor de hulpvrager.
7.3
De rechtbank overweegt dat op grond van de voormelde uitspraak van de CRvB er kortweg vijf stappen zijn die verweerder bij de beoordeling van een aanvraag om een jeugdhulpvoorziening dient te onderscheiden en doorlopen. De rechtbank zal hierna op de verschillende stappen ingaan, voor zover aan de bespreking daarvan kan worden toegekomen.
Vaststelling jeugdhulpvraag
7.4
In de eerste plaats dient verweerder de jeugdhulpvraag vast te stellen. Verweerder heeft de hulpvraag van [eiser] vastgesteld aan de hand van het verzoek van de ouders van [eiser] om verlenging van het pgb zoals dat liep in de gemeente [# 1]. Er hebben één of meerdere gesprekken plaatsgevonden met de ouders van [eiser] en er heeft een huisbezoek plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de hulpvraag juist vastgesteld. Deze is gelegen in bevordering van de communicatie, het zelfstandiger worden (alleen de straat op en deelnemen aan het verkeer en het openbaar vervoer), loskomen van zijn moeder en een reëel vertrouwen in mensen krijgen.
Vaststelling opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen
7.5
Volgens eerdergenoemde uitspraak van de CRvB moet de rechtbank zich er vervolgens van vergewissen of verweerder in voldoende mate in kaart heeft gebracht of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dit zijn. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit in voldoende mate heeft gedaan. Verweerder heeft vastgesteld dat [eiser] een autisme stoornis heeft en dat dit problemen geeft in met name zijn zelfredzaamheid en zijn zelfstandigheid. Deze moeten worden vergroot.
Bepaling aard en omvang van de jeugdhulp
7.6
Ten aanzien van de derde stap in het onderzoeks- en beoordelingskader overweegt de rechtbank als volgt. Het gespreksverslag van 17 oktober 2018 beschrijft welke problemen en stoornissen er bij [eiser] zijn, maar maakt onvoldoende inzichtelijk waarom deze problemen en stoornissen tot het oordeel leiden dat zes uur individuele begeleiding is geïndiceerd. Waarom er niet meer uren individuele begeleiding zijn geïndiceerd wordt niet duidelijk. Evenmin wordt duidelijk welke deskundigheid verweerder heeft ingezet om tot dit oordeel te komen. In het verweerschrift van 15 juni 2020 staat vermeld dat de beslissing onder meer is gebaseerd op de beoordeling van de situatie door deskundigen (een jeugd- en gezinsmedewerker en een gedragswetenschapper), maar niet inzichtelijk is gemaakt op welke onderzoeksbevindingen het standpunt van deze personen is gebaseerd.
7.7
Het voorgaande brengt mee dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerder zal opnieuw op het bezwaar moeten beslissen en daartoe een nieuw onderzoek dienen te verrichten naar de aard en omvang van de jeugdhulp.
7.8.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het verzoek tot vergoeding van de wettelijke rente over de niet of te laat betaalde pgb toe te wijzen, omdat uit het voorgaande niet volgt dat er ten onrechte geen of te laat pgb is uitbetaald. Verweerder zal eerst – na een nader/nieuw onderzoek – opnieuw moeten beslissen op het bezwaar.
7.9.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7.10.
De rechtbank is niet gebleken dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
-draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 12 augustus 2020 door mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechter, in aanwezigheid van I.M. Wijnker-Duiven, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.