ECLI:NL:RBNHO:2020:6298

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juni 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
HAA 20_63
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 4:6 van de Awb inzake verzoek om herziening van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 juni 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, die sinds december 1992 volledig arbeidsongeschikt is, heeft een verzoek ingediend om terug te komen op een eerder besluit van 22 maart 1995, waarin zijn arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 35 tot 45%. Dit verzoek is gedaan op basis van de stelling dat er nieuwe feiten zijn die zijn arbeidsongeschiktheid in de betreffende periode onderbouwen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangedragen die aanleiding geven om het eerdere besluit te herzien. De brief van de huisarts, die eiser als nieuw bewijs aanvoerde, kon niet als zodanig worden aangemerkt, aangezien deze ook in eerdere procedures had kunnen worden ingediend. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit van de verweerder standhoudt en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/63

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juni 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L.F. Jagtenberg),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om terug te komen van het besluit van 22 maart 1995.
Bij besluit van 6 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb is gesloten.

Overwegingen

1. Het verzoek van eiser strekt ertoe dat wordt teruggekomen op het besluit van 22 maart 1995, waarbij de mate van eisers arbeidsongeschiktheid met ingang van 1 juni 1995 is vastgesteld op een percentage van 35 tot 45%. Hiertegen heeft eiser destijds geen rechtsmiddel aangewend. Nadat verweerder bij besluit van 7 april 2000 aan eiser had medegedeeld dat hij ook na 17 september 1996 onveranderd arbeidsongeschikt was naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, en eiser daartegen bezwaar had gemaakt, heeft verweerder eiser bij besluit van 8 januari 2001 met ingang van 17 september 1996 opnieuw in aanmerking gebracht voor een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering van 80 tot 100%. Tegen dit besluit is geen beroep ingesteld. Een eerder verzoek om terug te komen op de besluiten van 22 maart 1995 en 8 januari 2001 is bij besluit van 15 maart 2011 afgewezen, en het daartegen ingediende bezwaar is bij besluit van 25 mei 2011 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 11 oktober 2011 heeft de (toenmalige) rechtbank Haarlem het door eiser ingestelde beroep afgewezen. Bij uitspraak van 22 mei 2013 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) deze uitspraak in hoger beroep bevestigd. Ook een tweede verzoek om herziening van 22 juni 2014 is door verweerder afgewezen. Thans ligt voor het verzoek van eiser van 18 juni 2019.
2. Eiser is sinds december 1992 volledig arbeidsongeschikt geweest, behoudens dus de periode van 1 juni 1995 tot 17 september 1996. Door de afschatting over deze periode is de premievaststelling bij het Pensioenfonds komen te vervallen, en in die periode is eiser ook ontslagen waardoor de vrijstelling niet meer kan herleven. Eiser lijdt daardoor een zwaar financieel nadeel. Eiser heeft bij het onderhavige verzoek een brief van zijn huisarts van 16 september 2000 overgelegd. Hieruit blijkt volgens eiser dat zijn huisarts hem ook over de in geding zijnde periode van 1 juni 1995 tot 17 september 1996 volledig arbeidsongeschikt acht. De rechtbank overweegt als volgt.
3. In artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
4. De CRvB heeft met zijn uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) zijn rechtspraak over de toetsing van de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie de uitspraak van de Raad van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
5. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb worden verstaan feiten en omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijstukken van al eerder gestelde feiten en omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht en met juistheid heeft geoordeeld dat eiser bij zijn aanvraag van 18 juni 2019 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld in de zin van artikel 4:6 van de Awb. De brief van eisers huisarts van 16 september 2000 kan niet als zodanig worden aangemerkt. Eiser had deze brief ook in eerdere procedures reeds in geding kunnen brengen. In wat eiser heeft aangevoerd is daarnaast geen grond gelegen om te oordelen dat het handhaven van het besluit van 22 maart 1995 evident onredelijk is.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, rechter, in aanwezigheid van mr. R.H.A. Horring, griffier
.De uitspraak is in het openbaar gedaan op 8 juni 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare zitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken. De uitspraak wordt gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.