In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 juni 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, die sinds december 1992 volledig arbeidsongeschikt is, heeft een verzoek ingediend om terug te komen op een eerder besluit van 22 maart 1995, waarin zijn arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 35 tot 45%. Dit verzoek is gedaan op basis van de stelling dat er nieuwe feiten zijn die zijn arbeidsongeschiktheid in de betreffende periode onderbouwen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangedragen die aanleiding geven om het eerdere besluit te herzien. De brief van de huisarts, die eiser als nieuw bewijs aanvoerde, kon niet als zodanig worden aangemerkt, aangezien deze ook in eerdere procedures had kunnen worden ingediend. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit van de verweerder standhoudt en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard.