ECLI:NL:RBNHO:2020:6299

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2308
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van schorsing Wajong-uitkering en niet-ontvankelijkheid beroep

Op 28 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft de schorsing van de Wajong-uitkering van de eiser, die per 31 januari 2019 was ingegaan. De schorsing was het gevolg van de ambtshalve uitschrijving van de eiser uit de Basisregistratie Personen (BRP) met de status 'vertrokken onbekend waarheen'. De gemeente heeft deze uitschrijving later gecorrigeerd, waardoor de eiser weer ingeschreven werd in de BRP.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de schorsing van de Wajong-uitkering onrechtmatig was, omdat de eiser niet langer de VOW-status had op het moment van de opschorting. Hierdoor heeft de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het bezwaar van de eiser alsnog gegrond verklaard, waardoor het eerdere besluit van 16 mei 2019 kwam te vervallen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser geen actueel procesbelang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep tegen het besluit van 16 mei 2019, omdat het bestreden besluit inmiddels was herroepen.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser niet-ontvankelijk verklaard, maar heeft wel bepaald dat de verweerder het door de eiser betaalde griffierecht moet vergoeden. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar gemaakt, hoewel de uitspraak niet op een openbare zitting kon worden gedaan vanwege coronamaatregelen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/2308

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. K. Aït Moha).

Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de betaling van eisers Wajong-uitkering vanaf 31 januari 2019 geschorst.
Bij besluit van 16 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 18 juni 2019 heeft verweerder een gewijzigd besluit op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar alsnog gegrond wordt verklaard.
Eiser heeft hierop bij brief van 21 juni 2019 gereageerd.
Onder toepassing van het bepaalde in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bepaald, nadat partijen daarvoor toestemming hadden gegeven, dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiser is per 3 september 2018 ambtshalve uitgeschreven uit de Basisregistratie personen (BRP) van de gemeente [woonplaats] , met de status ‘vertrokken onbekend waarheen’ (VOW-status). De gemeente heeft de adresgegevens op 18 januari 2019 gecorrigeerd en eiser weer, met terugwerkende kracht, ingeschreven in de BRP.
1.2
Eiser ontvangt een Wajong-uitkering van verweerder. Verweerder heeft eiser bij brief van 8 november 2018 geïnformeerd over de mogelijke gevolgen van de uitschrijving uit het BRP en de acties die hij kan ondernemen om het stopzetten van zijn uitkering te voorkomen.
Bij het primaire besluit van 1 maart 2019 heeft verweerder de betaling van eisers Wajong-uitkering vanaf 31 januari 2019 geschorst omdat eiser geen verdere acties heeft ondernomen.
2. Bij het bestreden besluit van 16 mei 2019 heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Verweerder stelt op juiste gronden te hebben besloten de Wajong-uitkering op te schorten. Verweerder heeft hangende het door eiser ingestelde beroep bij de rechtbank op 18 juni 2019 een gewijzigd besluit op bezwaar genomen. Verweerder heeft vastgesteld dat uit de beschikbare gegevens volgt dat eiser nog voor de ingangsdatum van de opschorting niet langer de VOW-status had. Dit betekent dat het besluit van 1 maart 2019 onrechtmatig is. Om die reden heeft verweerder het bezwaar alsnog gegrond verklaard. Daarmee is het bestreden besluit van 16 mei 2019 komen te vervallen.
3. Eiser heeft gelet daarop geen procesbelang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep tegen dat besluit van 16 mei 2019. Het beroep daartegen moet om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Eiser heeft te kennen gegeven zijn beroep te handhaven. Hij stelt in een schrijnende situatie te verkeren en meent dat een tijdige toepassing van de Wet Effectief gebruik gegevens dit had kunnen voorkomen. Eiser vraagt verweerder om tot een goede afstemming te komen met de belastingdienst over de inhouding van loonheffing.
5. Op grond van het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid van de Awb heeft een bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
6. De vraag is dus of eiser een voldoende actueel procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn beroep, voor zover gericht tegen het gewijzigde besluit. Verweerder heeft eiser in het gelijk gesteld. Het besluit tot opschorting van de betaling van de Wajong-uitkering is herroepen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Het is vaste rechtspraak dat eerst sprake is van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat met het maken van beroep wordt nagestreefd, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener ook feitelijk betekenis kan hebben.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser met dit beroep niet kan bereiken wat hij beoogt, namelijk een afstemming tussen verweerder en de belastingdienst over de loonheffing. De beslissing van verweerder over het opschorten van de Wajong-uitkering, waar deze procedure op ziet, staat immers geheel los van de inhouding van de loonheffing door het Uwv als uitkeringsinstantie. Eiser heeft dus geen actueel procesbelang en dit betekent dat het beroep, voor zover gericht tegen het gewijzigde besluit van 18 juni 2020, eveneens niet-ontvankelijk is.
8. In de omstandigheid dat het bestreden besluit hangende het beroep is gewijzigd, ziet de rechtbank wel aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Er blijkt niet van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 28 juli 2020 door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.