ECLI:NL:RBNHO:2020:633

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 februari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
7856329 \ CV EXPL 19-8884
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht en ontvankelijkheid van de passagier

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. (KLM) wegens compensatie na de annulering van zijn vlucht van Amsterdam naar Oslo op 30 januari 2019. De passagier vorderde een bedrag van € 250,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. KLM betwistte de ontvankelijkheid van de passagier, stellende dat de vordering was gecedeerd aan claimbureau Airhelp. De kantonrechter oordeelde dat KLM onvoldoende bewijs had geleverd voor haar verweer en dat de passagier gerechtigd was om de vordering in eigen naam in te stellen. De rechter overwoog dat KLM niet had aangetoond dat de annulering van de vlucht het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waardoor KLM verplicht was tot compensatie. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van € 250,00 toe, evenals de wettelijke rente vanaf de datum van de vlucht. De vordering tot buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de passagier onvoldoende had aangetoond dat deze kosten waren gemaakt. KLM werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aangezien zij grotendeels ongelijk kreeg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7856329 \ CV EXPL 19-8884
Uitspraakdatum: 12 februari 2020
Vonnis in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de naamloze vennootschap
Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V.
gevestigd te Amstelveen
gedaagde
hierna te noemen KLM
gemachtigde mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 1 mei 2019 een vordering tegen KLM ingesteld. KLM heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna KLM een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met KLM een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan KLM de passagier diende te vervoeren van Amsterdam naar Oslo op 30 januari 2019 met vluchtnummer KL1143, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd.
2.3.
De passagier heeft compensatie van KLM gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
KLM heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagier vordert dat KLM bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 37,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat KLM vanwege de annulering van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.
3.3.
KLM betwist de vordering. Het verweer van KLM strekt ertoe de passagier niet‑ontvankelijk te verklaren in zijn vordering althans die af te wijzen. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

De kantonrechter:
4.1.
KLM betwist dat de passagier vorderingsgerechtigd is, nu zij weet dat zijn gemachtigde zijn instructies krijgt van claimbureau ‘Airhelp’, dat zich in honderden (andere) procedures met gedaagde steevast op het standpunt heeft gesteld dat de vordering van de passagiers in kwestie aan dat claimbureau werd gecedeerd. Volgens KLM heeft de passagier Airhelp ingeschakeld en staat vast dat de gemachtigde geen volmacht van de passagier, maar van Airhelp heeft ontvangen. De passagier moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard, aldus KLM. Voorts betwist KLM dat de passagier zelf (nog) vorderingsgerechtigd is en is het volgens haar aan de (gemachtigde van de) passagier ter zake opheldering te verschaffen (door een machtiging dan wel cessieakte met een kopie van het paspoort van de passagier in het geding te brengen). Dit klemt volgens KLM te meer nu de passagier erkent dat hij een ‘Assignment Form’ heeft getekend. Daarin is volgens KLM het volgende opgenomen:

The Client hereby assigns to AirHelp full ownership and legal title to his/her Claim pursuant to Regulation 261/04 and the Montreal Convention in relation to the above operated flight(s) identified by the booking reference pursuant to the T&C”.
4.2.
Ten aanzien van de vraag of de passagier gerechtigd is de vordering zelf in eigen naam in te stellen, wordt als volgt overwogen. Een rechtsgeldige cessie dient onder verwijzing naar artikel 3:94 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) aan twee constitutieve vereisten te voldoen: een akte van cessie en een mededeling daarvan aan de debiteur. KLM citeert in de conclusie van dupliek uit een assignment form. Zij heeft dit assignment form echter niet overgelegd. Het had op de weg van KLM gelegen, voor zover zij zich beroept op het bestaan van een cessieakte, deze over te leggen. Met betrekking tot de mededeling heeft KLM aangevoerd dat de passagier in de dagvaarding heeft aangegeven dat er mededeling is gedaan (de kantonrechter begrijpt: van de cessie) door het toezenden van het formulier. De kantonrechter leest dit echter niet in de dagvaarding. De passagier heeft wel in de conclusie van repliek bevestigd dat er bij het indienen van de claim een assignment form is overgelegd aan Emirates (de kantonrechter leest: KLM), maar hij heeft niet meer kunnen reageren op het citaat uit het assignment form, nu KLM dat eerst in dupliek heeft vermeld. De kantonrechter kan niet nagaan of dit citaat in dit geval ook zo is opgenomen in het assignment form dat aan KLM is verstuurd, nu KLM dit niet heeft overgelegd. Volgens de passagier is er geen enkele twijfel over dat het vorderingsrecht bij de passagier berust. Hier tegenover heeft KLM haar verweer dat de passagier zijn vordering heeft gecedeerd, onvoldoende onderbouwd. Het niet‑ontvankelijkheidsverweer van KLM slaagt daarom niet.
4.3.
De kantonrechter overweegt voorts dat, nu de gemachtigde van de passagier advocaat is, artikel 80 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 2.3 van het Landelijk procesreglement voor rolzaken kanton eraan in de weg staan dat de kantonrechter van hem een aan hem door de cliënt verstrekte schriftelijke volmacht kan verlangen. Hij wordt, als advocaat, namelijk geacht zich niet zonder deugdelijke volmacht als gemachtigde te presenteren. Hetzelfde geldt overigens voor de gemachtigde van KLM.
4.4.
De passagier heeft gesteld dat de vlucht is geannuleerd. Ter onderbouwing heeft de passagier een document overgelegd waarin de vluchtgegevens van de vlucht staan met “OAG status: cancelled”. KLM heeft dit niet betwist. KLM voert enkel aan dat hieruit niet volgt dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op zijn eindbestemming is gearriveerd. De duur van de vertraging waarmee de passagier op de eindbestemming aankomt na een annulering, is echter niet relevant voor de beoordeling van de vraag óf de passagier recht heeft op compensatie. Dit kan alleen een rol spelen bij voor de vraag of KLM de compensatie kan verlagen als bedoeld in artikel 7 lid 2 van de Verordening, maar daar heeft KLM geen beroep op gedaan. Nu evenmin gesteld of gebleken is dat KLM zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor KLM. Dit is anders indien KLM kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. KLM heeft dergelijke buitengewone omstandigheden niet aangevoerd. De vordering tot betaling van de hoofdsom zal daarom worden toegewezen.
4.5.
KLM betwist wettelijke rente verschuldigd te zijn over de hoofdsom. Anders dan KLM is de kantonrechter van oordeel dat de gevorderde wettelijke rente toewijsbaar is met ingang van de datum van de vlucht waarop de passagier schade heeft geleden, bestaande in het geleden tijdsverlies. Deze schade wordt zowel geleden door passagiers van geannuleerde vluchten als door passagiers van vertraagde vluchten, indien de tijd om hen naar hun bestemming te vervoeren langer duurt dan oorspronkelijk door de luchtvaartmaatschappij is vastgesteld (Sturgeon-arrest van het Hof van 19 november 2009 in de gevoegde zaken C‑402/07 en C-432/07). Zoals KLM heeft aangevoerd, heeft het Hof in het Nelson-arrest van 23 oktober 2012 (C-581/10) overwogen dat met een vertraagde vlucht gepaard gaand tijdverlies niet als “schade voortvloeiend uit vertraging” in de zin van artikel 19 van het Verdrag van Montreal kan worden aangemerkt en daarmee niet binnen de werkingssfeer van artikel 29 van dat Verdrag kan vallen. Hieruit volgt echter niet dat evenmin sprake is van schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:74 lid 1 BW. De compensatie betreft een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade als bedoeld in artikel 6:74 lid 1 BW. Deze schade is gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. Gelet hierop zal de wettelijke rente worden toegewezen zoals gevorderd, te weten vanaf de datum van de (geannuleerde) vlucht.
4.6.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. KLM heeft deze vordering gemotiveerd betwist. De passagier heeft hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
4.7.
De proceskosten komen voor rekening van KLM omdat zij grotendeels ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt KLM tot betaling aan de passagier van € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 30 januari 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt KLM tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 104,39;
griffierecht € 81,00;
salaris gemachtigde € 144,00;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter