In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen British Airways wegens de annulering van hun vlucht van Amsterdam naar Johannesburg via Londen op 20 september 2018. De passagiers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen. British Airways betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk verwachte slechte weersomstandigheden op Londen Heathrow, die leidden tot beperkingen in het luchtverkeer. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat British Airways onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de annulering het onvermijdelijke gevolg was van deze omstandigheden. De rechter concludeerde dat British Airways niet kon aantonen dat de annulering niet te vermijden was, en heeft de vordering van de passagiers tot betaling van € 1.200,00, vermeerderd met wettelijke rente, toegewezen. Daarnaast zijn de proceskosten aan de kant van de passagiers toegewezen, terwijl de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen. Het vonnis is uitgesproken door kantonrechter L.M. de Vries op 19 augustus 2020.