ECLI:NL:RBNHO:2020:6544

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
25 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 26
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met verzoek om immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft eiseres, wonende te [Z], beroep ingesteld tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) voor het jaar 2014, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De navorderingsaanslag, gedateerd op 21 oktober 2017, was berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.529. Eiseres had eerder aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van € 13.744, waarbij zij specifieke zorgkosten en kosten eigen woning in aftrek had gebracht. Na een hoorgesprek op 7 mei 2018 handhaafde de inspecteur de navorderingsaanslag bij uitspraak op bezwaar op 1 november 2018. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij verweerder een verweerschrift indiende en een beroep deed op beperkte kennisneming van bepaalde stukken.

De rechtbank heeft op 1 september 2020 uitspraak gedaan. Eiseres verzocht om een proceskostenvergoeding op basis van een wegingsfactor van 1,5 en om vergoeding van immateriële schade vanwege de lange duur van de procedure. De rechtbank oordeelde dat de navorderingsaanslag in strijd met het correctiebeleid was opgelegd en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank kende eiseres een immateriële schadevergoeding toe van € 600, te betalen door verweerder, en € 400 door de Staat. Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.572. De uitspraak werd gedaan door mr. M.W. Koenis, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Anema, griffier. De uitspraak vond plaats in Haarlem, en de partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/26

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 september 2020 in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , eiseres

(gemachtigde: J.A. Klaver),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2014 met dagtekening 21 oktober 2017 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.529.
Op 7 mei 2018 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 november 2018 de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Ten aanzien van bijlage 13 heeft verweerder een beroep gedaan op beperkte kennisneming op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De geheimhoudingskamer heeft bij beslissing van 28 april 2020 dat de door verweerder gevraagde beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
Eiseres heeft bij brief van 7 mei 2020 bericht dat de rechtbank geen toestemming wordt gegeven om kennis te nemen van de stukken ten aanzien waarvan is geoordeeld dat beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
De rechtbank heeft op 12 augustus 2020 een nader stuk ontvangen van verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2020 te Haarlem.
Namens eiseres is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en mr. [B] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres heeft op 1 juli 2015 aangifte ib/pvv 2014 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.744. In deze aangifte heeft eiseres onder meer een aftrek specifieke zorgkosten van € 785 en aftrek kosten eigen woning van € 975 in aanmerking genomen.
2. Verweerder heeft met dagtekening 4 september 2014 de aanslag ib/pvv 2014 opgelegd conform de aangifte.
3. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 14 maart 2017 ten aanzien van de aftrek specifieke zorgkosten over het jaar 2014 een vragenbrief verzonden.
4. Verweerder heeft een navorderingsaanslag 2014 opgelegd. Deze resulteert in een te betalen bedrag van € 284. Bij uitspraak op bezwaar is de navorderingsaanslag gehandhaafd.
5. Bij brief door de rechtbank ontvangen op 12 augustus 2020 heeft verweerder bericht dat de navorderingsaanslag wegens strijd met het correctiebeleid is vernietigd.

Geschil6. In geschil is de hoogte van de proceskostenvergoeding.

7. Eiseres stelt dat een proceskostenvergoeding dient te worden toegekend gebaseerd op een wegingsfactor 1,5. Voorts verzoekt eiseres om vergoeding van immateriële schade in verband met de duur van de procedure.
8. Verweerder stelt dat een proceskostenvergoeding dient te worden toegekend gebaseerd op een wegingsfactor 1 en dat recht bestaat op € 1.000 immateriële schadevergoeding.
9. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
10. Tussen partijen is niet langer in geschil dat de navorderingsaanslag is opgelegd in strijd met het correctiebeleid van verweerder. Vast staat dat deze inmiddels is vernietigd. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.
Immateriële schadevergoeding
11. Eiseres heeft verzocht om toekenning van een immateriële schadevergoeding voor de schade die zij heeft geleden en lijdt in de vorm van de spanning en frustratie als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar.
12. Het bezwaarschrift is ingediend op 23 november 2017, uitspraak op bezwaar is gedaan op 1 november 2018, en de rechtbank doet uitspraak op 1 september 2020, zodat in deze zaak de redelijke termijn is overschreden met (afgerond) 10 maanden. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 1.000. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan de redelijke termijn verlengd zou moeten worden zijn door verweerder niet gesteld.
Aangezien de bezwaarfase, gelet op de datum van de uitspraak op bezwaar (afgerond) 12 maanden heeft geduurd, is een periode van 6 maanden daaraan toe te rekenen. Het restant is toe te rekenen aan de beroepsfase. Verweerder dient daarom 6/10e deel van € 1.000 te betalen (€ 600) en de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) 4/10e deel (€ 400).
Proceskosten
13. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Eiseres heeft verzocht om toepassing van wegingsfactor 1,5. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten aangetroffen in het dossier die aanleiding geven tot het oordeel dat er geen sprake is van een zaak met gemiddeld gewicht en acht de zaak, gelet op de aard en omvang daarvan, niet dermate gecompliceerd dat moet worden afgeweken van de standaard gehanteerde wegingsfactor 1.
De rechtbank stelt de kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.572 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 261, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de immateriële schade van eiseres tot een bedrag van € 600;
- veroordeelt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van de immateriële schade van eiseres tot een bedrag van € 400;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.572;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W Koenis, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Anema, griffier. De beslissing is gedaan op 1 september 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.