In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen British Airways vanwege de annulering van hun vlucht op 3 november 2017 van Amsterdam-Schiphol naar Singapore via Londen Heathrow. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen. British Airways heeft de annulering verdedigd door te stellen dat deze het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk zware mist op de luchthaven van Londen Heathrow, waardoor capaciteitsbeperkingen golden. De passagiers hebben echter betwist dat British Airways voldoende bewijs heeft geleverd voor deze claim van buitengewone omstandigheden.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat British Airways niet voldoende heeft aangetoond dat de annulering van de vlucht het gevolg was van omstandigheden die niet konden worden voorkomen, ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen. De rechter oordeelde dat de passagiers recht hadden op compensatie en heeft British Airways veroordeeld tot betaling van € 1.381,50, inclusief wettelijke rente, en de proceskosten. De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, omdat deze als redelijk werden beschouwd. Het vonnis is uitgesproken op 11 maart 2020 in Haarlem.