ECLI:NL:RBNHO:2020:6695

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
843364
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een factuur in het kader van een opdracht voor tegelwerkzaamheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 19 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], h.o.d.n. [naam 1] Installatie Techniek, en [gedaagde], h.o.d.n. [naam 2] Tegelzetter. [gedaagde] had eerder een vordering ingesteld tegen [eiser] voor betaling van een openstaand bedrag van € 1.112,03, voortvloeiend uit werkzaamheden die hij in opdracht van [eiser] had verricht. [eiser] was niet verschenen op de eerdere zitting, waardoor hij bij verstekvonnis op 22 januari 2020 was veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag. Hierop heeft [eiser] verzet aangetekend, stellende dat hij geen contractspartij was van [gedaagde] en dat de betaling aan [gedaagde] niet verschuldigd was, maar dat [gedaagde] zijn vordering bij Sanisale diende te leggen.

De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat er geen schriftelijke overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] was, maar dat er wel een impliciete overeenkomst bestond. De kantonrechter concludeerde dat [gedaagde] door [eiser] was ingeschakeld om tegelwerkzaamheden te verrichten in het kader van een project dat door Sanisale aan [eiser] was verstrekt. De kantonrechter oordeelde dat [eiser] gehouden was om de betaling aan [gedaagde] te voldoen, aangezien er geen bewijs was dat [gedaagde] tekortgeschoten was in zijn verplichtingen.

Het verzet van [eiser] werd ongegrond verklaard en het verstekvonnis werd bevestigd. Tevens werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten, omdat hij niet had aangetoond dat hij de dagvaarding niet had ontvangen. De kantonrechter oordeelde dat de verklaring van de gerechtsdeurwaarder dwingend bewijs opleverde van de betekening van de dagvaarding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8433641 \ CV EXPL 20-1448 (PA)
Uitspraakdatum: 19 augustus 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser], h.o.d.n. [naam 1] Installatie Techniek
wonende te [woonplaats]
eisende partij in het verzet
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. P. Goettsch
tegen
[gedaagde], h.o.d.n. [naam 2] Tegelzetter
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij in het verzet
verder te noemen: [naam 2]
gemachtigde: LAVG BV (Groningen)

1.Het procesverloop

1.1.
[naam 2] heeft bij inleidende dagvaarding van 19 december 2019 een vordering ingesteld tegen [eiser].
1.2.
[eiser] is niet verschenen, waarna [eiser] bij verstekvonnis van 22 januari 2020 is veroordeeld.
1.3.
Bij dagvaarding van 23 maart 2020 is [eiser] in verzet gekomen van dat verstekvonnis.
1.4.
[naam 2] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [eiser] een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[naam 2] is tegelzetter.
2.2.
[eiser] drijft een onderneming op het gebied van installatietechniek.
2.3.
Bij e-mail van 16 oktober 2018 heeft Sanisale.com Purmerend (hierna: Sanisale) aan [eiser] onder meer het volgende bericht:

Zou jij zo vriendelijk willen zijn om bijgaande badkamer in te plannen?(…)Hoop dat jij dit kan organiseren met [naam 2].
2.4.
[eiser] en [naam 2] hebben vervolgens een nieuwe badkamer geplaatst bij familie [naam 3] in Purmerend.
2.5.
Bij factuur van 28 december 2018 heeft [naam 2] aan [eiser] een bedrag van € 2.950,00 in rekening gebracht.
2.6.
Op 10 januari 2019 heeft [eiser] aan [naam 2] een bedrag van € 2.000,00 voldaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[naam 2] heeft bij inleidende dagvaarding van [eiser] betaling gevorderd van € 1.112,03. [naam 2] heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat hij in opdracht en voor rekening van [eiser] werkzaamheden heeft verricht en dat [eiser] nagelaten heeft het restant van de factuur van 28 december 2018 ter hoogte van € 950,00 te voldoen. Ook na aanmaningen heeft [eiser] het bedrag niet voldaan. [naam 2] maakt daarom aanspraak op de wettelijke rente van € 19,53 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 142,50.
3.2.
[eiser] is door de kantonrechter bij verstek veroordeeld tot betaling van het gevorderde. Ook de nevenvorderingen zijn toegewezen.
3.3.
[eiser] vordert, in de verzetdagvaarding, ontheffing van de veroordeling en afwijzing van de oorspronkelijke vordering. Daartoe voert [eiser] aan dat [naam 2] ten onrechte de rekening van het ontbrekende bedrag bij hem neerlegt. Volgens [eiser] dient [naam 2] bij Sanisale te zijn. [eiser] en [naam 2] zijn namelijk beide contractspartij van Sanisale. Sanisale heeft nagelaten het gehele bedrag te voldoen vanwege tekortkomingen in de nakoming van de opdracht.

4.De beoordeling

4.1.
Ter beantwoording ligt voor de vraag of [eiser] de contractspartij is van [naam 2] en daarmee of [naam 2] een vordering jegens [eiser] heeft.
4.2.
[eiser] stelt dat [naam 2] geen vordering op hem heeft, omdat hij geen contractspartij is van [naam 2]. Volgens [eiser] heeft Sanisale aan hem en [naam 2] opdracht gegeven om de badkamer te realiseren. [naam 2] betwist dit en stelt zich op het standpunt dat hij door [eiser] is benaderd met het verzoek of hij met [eiser] aan een project wilde werken, welk project afkomstig was van Sanisale.
4.3.
Beoordeeld dient dus te worden wie in deze zaak als opdrachtgever en contractspartij van [naam 2] heeft te gelden. Partijen hebben geen schriftelijke door partijen ondertekende overeenkomst met Sanisale, waarin de contractuele relatie tussen partijen is vastgelegd, in het geding gebracht. De vraag wie als contractspartij heeft te gelden hangt dan ook af van hetgeen betrokkenen daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. De kantonrechter stelt hierbij voorop dat ingevolge het bepaalde in artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op [naam 2] de stelplicht, en bij gemotiveerde betwisting de bewijslast, rust van de stelling dat tussen [naam 2] en [eiser] een overeenkomst tot stand is gekomen.
4.4.
Uit de door partijen overgelegde stukken en uit hetgeen partijen hebben aangevoerd,
kan niet worden geconcludeerd dat tussen [naam 2] en Sanisale een overeenkomst tot stand is gekomen. De door [eiser] overgelegde e-mail van Sanisale van 16 oktober 2018 is gericht aan [eiser] zelf en niet aan [naam 2]. Vast staat verder dat [eiser] het aanspreekpunt is voor Sanisale. Eveneens staat vast dat [naam 2] zijn factuur aan [eiser] heeft gestuurd en dat zijn factuur tot een bedrag van € 2.000,00 is voldaan door [eiser]. Voorts staat vast dat Sanisale alleen een bedrag aan [eiser] heeft voldaan. [eiser] heeft vervolgens de door [naam 2] bij hem in rekening gebrachte werkzaamheden tot een bedrag van € 2.000,00 voldaan. Onder deze omstandigheden moet worden aangenomen dat sprake is van enerzijds een overeenkomst tussen Sanisale en [eiser] tot het realiseren van een badkamer en anderzijds een overeenkomst tussen [eiser] en [naam 2] tot het uitvoeren van het tegelwerk in deze badkamer door [naam 2]. De kantonrechter volgt dus [naam 2] in zijn stelling dat hij door [eiser] is ingeschakeld om – in het kader van een door Sanisale aan [eiser] verstrekt project - in opdracht en voor rekening van [eiser] tegelwerkzaamheden te verrichten. Dat betekent dat [eiser] gehouden is voor deze werkzaamheden te betalen. Niet is onderbouwd dat [naam 2] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst.Dat [naam 2] pas betaald zou worden als [eiser] zijn geld van Sanisale zou ontvangen, is betwist en bovendien niet komen vast te staan.
4.5.
De conclusie is dan ook dat het verzet ongegrond is en dat het verstekvonnis zal worden bevestigd.
4.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de kosten van de verzetprocedure. Aan de stelling van [eiser] dat hij de dagvaarding van 19 december 2019 niet heeft ontvangen gaat de kantonrechter voorbij. De dagvaarding is door de deurwaarder achtergelaten op een adres in [plaats], zijnde het adres dat [eiser] eveneens in zijn eigen verzetdagvaarding vermeld. Met [naam 2] is de kantonrechter van oordeel dat de verklaring van de gerechtsdeurwaarder omtrent het betekenen van de dagvaarding dwingend bewijs oplevert. [eiser] heeft geen tegenbewijs aangeboden en heeft geen feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen blijken dat hij de dagvaarding niet heeft ontvangen. Dit betekent dat de kantonrechter uitgaat van de juistheid van de stelling van [naam 2]. De proceskosten komen dan ook voor rekening van [eiser].

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart het verzet ongegrond en bevestigt het verstekvonnis van 22 januari 2020;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [naam 2] worden vastgesteld op een bedrag van € 120,00 aan salaris van de gemachtigde van [naam 2];
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Slijkhuis en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter