ECLI:NL:RBNHO:2020:6712

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
7906190 CV EXPL 19-10193
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartmaatschappij bij buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens vertraging van zijn vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst met Lufthansa voor een vlucht van Amsterdam naar Frankfurt en vervolgens naar Kiev op 6 april 2019. Door een vertraging van meer dan drie uur op de eerste vlucht, arriveerde de passagier te laat op zijn eindbestemming. De passagier vorderde compensatie van € 400,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.

Lufthansa betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk instructies van de luchtverkeersleiding vanwege slechte weersomstandigheden. De kantonrechter oordeelde dat Lufthansa niet alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen, aangezien er geen reservetijd was ingebouwd in de dienstregeling. De rechter concludeerde dat Lufthansa, ondanks de buitengewone omstandigheden, aansprakelijk was voor de compensatie aan de passagier.

De kantonrechter heeft de vordering van de passagier toegewezen, inclusief de wettelijke rente, en de proceskosten aan de zijde van de passagier vergoed. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de passagier onvoldoende bewijs had geleverd voor deze kosten. Het vonnis werd uitgesproken door kantonrechter C.E. van Oosten-van Smaalen op 8 juli 2020.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7906190 CV EXPL 19-10193
Uitspraakdatum: 8 juli 2020
Vonnis in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigden: mr. D.E. Lof en mr. E.J. Hoekstra
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland) en mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: Lufthansa
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 29 mei 2019 een vordering tegen Lufthansa ingesteld. Lufthansa heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna Lufthansa een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Lufthansa de passagier op 6 april 2019 diende te vervoeren van Amsterdam naar Frankfurt (Duitsland) met vlucht LH1003 en van Frankfurt naar Kiev (Oekraïne) met vlucht LH1490, hierna: de vlucht.
2.2.
De passagier is met een vertraging van meer dan drie uur aangekomen op de eindbestemming.
2.3.
De passagier heeft compensatie van Lufthansa gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
Lufthansa heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat Lufthansa, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 60,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat Lufthansa vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00.

4.Het verweer

4.1.
Lufthansa betwist de vordering. Zij voert aan dat sprake is van een buitengewone omstandigheid. De reden van de vertraging van vlucht LH1003 is dat de gezagvoerder instructies van de luchtverkeersleiding moest opvolgen. De luchtverkeersleiding had de oorspronkelijke CTOT (Calculated Take Off Time) ingetrokken en een nieuwe CTOT aan het toestel toegekend. Lufthansa had hier geen invloed op en was genoodzaakt vlucht LH1003 met vertraging uit te voeren. De passagier heeft hierdoor de aansluitende vlucht gemist en is omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht met plaats naar Kiev.
4.2.
Lufthansa betwist voorts buitengerechtelijke kosten verschuldigd te zijn.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vaststaat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming, zodat Lufthansa op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien Lufthansa kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.3.
Lufthansa heeft een beroep gedaan op buitengewone omstandigheden. De vraag die beantwoord moet worden is of Lufthansa met de door haar overgelegde producties en haar toelichting daarop voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagier het gevolg is geweest van een door de luchtverkeersleiding genomen besluit.
5.4.
Onder verwijzing naar het vluchtrapport van vlucht LH1003 voert Lufthansa aan dat de vertraging van de onderhavige vlucht te wijten is aan instructies van de luchtverkeersleiding die aan het tijdige vertrek in de weg stonden. De instructies heeft de luchtverkeersleiding opgelegd wegens de weersomstandigheden op de plaats van bestemming Frankfurt. Volgens Lufthansa hadden de beperkende instructies mogelijk te maken met mist, welke weersomstandigheden volgen uit het overgelegde weerrapport van Wunderground. Vlucht LH1003 stond gepland voor vertrek om 6:00 uur UTC. Uit de ‘slot history’ van vlucht LH1003 volgt dat de luchtverkeersleiding om 04:31 uur UTC een nieuwe CTOT van 06:35 uur UTC aan het toestel toekende. De onderhavige vlucht heeft uiteindelijk ook gebruik gemaakt van deze CTOT. De ‘slot history’ vermeldt vertragingscode 84 (
ATFM due to WEATHER AT DESTINATION). Naar het oordeel van de kantonrechter betreft het besluit van de luchtverkeersleiding een besluit waarop Lufthansa geen invloed kon uitoefenen. Het toestel stond tijdig klaar voor vertrek en nergens uit blijkt dat Lufthansa zelf om een nieuwe CTOT zou hebben verzocht. Het besluit van de luchtverkeersleiding is daarom te kwalificeren als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.5.
Van belang is vervolgens of Lufthansa alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen. De passagier stelt dat de minimale overstaptijd (MCT) op de luchthaven van Frankfurt 45 minuten bedraagt. De geplande overstaptijd van de passagier bedroeg eveneens 45 minuten. Er is bij het boeken van de vlucht door Lufthansa dus geen reservetijd in acht genomen om eventuele vertragingen op te kunnen vangen. Iedere vertraging zou – gelet op de MCT – leiden tot het missen van de aansluitende vlucht. De passagier arriveerde met een vertraging van 20 minuten op de luchthaven van Frankfurt. Van een luchtvaartmaatschappij wordt gevergd dat zij een marge inbouwt in haar dienstregeling om eventuele vertragingen te kunnen opvangen. Aangezien Lufthansa geen reservetijd heeft gehanteerd, heeft Lufthansa naar het oordeel van de kantonrechter niet alle redelijke maatregelen getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen. Gelet hierop zal de vordering van de passagier worden toegewezen.
5.6.
Nu Lufthansa voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht worden toegewezen
5.7.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.8.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Lufthansa heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagier heeft hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een (eventueel herhaalde) aanmaning, het doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van Lufthansa, omdat zij met uitzondering van de buitengerechtelijke kosten in het ongelijk wordt gesteld. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Lufthansa tot betaling aan de passagier van € 400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt Lufthansa tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 104,39;
griffierecht € 81,00;
salaris gemachtigde € 144,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter