ECLI:NL:RBNHO:2020:6720

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
7970169 CV EXPL 19-11794
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartmaatschappij en de toepassing van buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben drie passagiers een vordering ingesteld tegen Air Canada wegens vertraging van hun vlucht op 31 maart 2019. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met Air Canada voor een reis van Amsterdam naar Toronto en vervolgens naar Cancun. Door een vertraging van de eerste vlucht, AC825, misten zij hun aansluitende vlucht naar Cancun. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij langdurige vertragingen. Air Canada betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht verhinderden. De kantonrechter oordeelde echter dat het wachten op ijsbehandeling een omstandigheid is die inherent is aan de normale uitoefening van de luchtvaartmaatschappij en dat er geen sprake was van buitengewone omstandigheden. De vordering van de passagiers werd toegewezen, en Air Canada werd veroordeeld tot betaling van € 1.800,00 aan compensatie, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de vlucht. Daarnaast werden de proceskosten aan de zijde van de passagiers toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7970169 CV EXPL 19-11794
Uitspraakdatum: 15 juli 2020
Vonnis in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]

3. [passagier sub 3]

allen wonende te [woonplaats] (Polen)
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigden: mr. D.E. Lof en mr. E.J. Hoekstra
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Air Canada
gevestigd te Montreal (Canada) en mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: Air Canada
gemachtigde: mr. P. Frühling

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 18 juli 2019 een vordering tegen Air Canada ingesteld. Air Canada heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna Air Canada een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers is de gelegenheid geboden nog een akte te nemen, van welke gelegenheid zij gebruik hebben gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met Air Canada een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Air Canada de passagiers op 31 maart 2019 diende te vervoeren van Amsterdam naar Toronto (Canada) met vlucht AC825 en van Toronto naar Cancun (Mexico) met vlucht AC1812, hierna: de vlucht.
2.2.
Vlucht AC825 stond gepland te vertrekken vanuit Amsterdam om 11:55 uur lokale tijd en had een geplande aankomsttijd in Toronto van 13:55 uur lokale tijd. De aansluitende vlucht ZX1812 zou om 16:00 uur lokale tijd vertrekken vanuit Toronto en om 19:00 uur lokale tijd arriveren in Cancun.
2.3.
Vlucht AC825 is vertraagd uitgevoerd. De passagiers hebben hun aansluitende vlucht gemist en zijn omgeboekt naar vlucht ZX1810 van 1 april 2019 met vertrektijd 06:15 uur lokale tijd. De passagiers zijn met een vertraging van meer dan drie uur aangekomen op de eindbestemming.
2.4.
De passagiers hebben compensatie van Air Canada gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
Air Canada heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat Air Canada, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.800,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 270,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat Air Canada vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
Air Canada betwist de vordering. Zij voert aan dat sprake was van (doorwerking) van een buitengewone omstandigheid. Vlucht AC825 maakt onderdeel uit van de rotatievlucht AC824/825. De voorafgaande vlucht AC824 is vertraagd uitgevoerd wegens aanvriezende regen. Aangezien vlucht AC825 met hetzelfde toestel diende te worden uitgevoerd, kon Air Canada niet anders dan ook deze vlucht met vertraging uitvoeren. De passagiers misten hun oorspronkelijk geboekte aansluitende vlucht naar Cancun. Air Canada heeft de passagiers omgeboekt naar vlucht ZX1810.
4.2.
Voorts betwist Air Canada buitengerechtelijke kosten verschuldigd te zijn. Daarnaast betwist Air Canada wettelijke rente vanaf de datum van de vlucht verschuldigd te zijn en voert zij aan dat een eventuele verschuldigdheid pas kan zijn ontstaan op de datum van de dagvaarding, te weten 18 juli 2019.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming, zodat Air Canada op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien Air Canada kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.3.
Air Canada voert aan dat sprake is van doorwerking van een buitengewone omstandigheid. De passagiers betwisten dat de uitvoering van de vlucht in kwestie werd verhinderd door buitengewone weersomstandigheden en aanvriezende regen. De vraag die voorligt is of Air Canada met de door haar overgelegde producties en haar toelichting daarop voldoende heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg is van (doorwerking van) een buitengewone omstandigheid.
5.4.
Uit de punten 14 en 15 van de considerans van de Verordening volgt dat buitengewone omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in geval van weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, en wanneer een besluit van de luchtverkeersleiding voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt, ook al heeft de betrokken luchtvaartmaatschappij alle redelijke inspanningen geleverd om de vertraging te voorkomen. Buitengewone omstandigheden die zich op een voorafgaande vlucht hebben voorgedaan kunnen in beginsel doorwerken.
5.5.
Air Canada heeft aangevoerd dat de voorafgaande vlucht AC824 vertraagd is uitgevoerd ten gevolge van slechte weersomstandigheden te Toronto. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft Air Canada de vluchtfiche van vlucht AC824 overgelegd. Hierin staat vermeld: ‘
AC824 FIN936 delayed – required additional fuel due to de-icing…extra fuel required for de-icing due to rain turn into snow’. Volgens Air Canada bemoeilijkte aanvriezende sneeuw het vertrek van vlucht AC824, met als gevolg een vertrekvertraging van 73 minuten. In dat kader verwijst Air Canada ook naar het door meteorologen van de onafhankelijke weerdienst van de luchthaven van Toronto opgestelde METAR-rapport van 30 mei 2019, waaruit zou volgen Toronto te maken had met aanvriezende regen. Het METAR-rapport bevestigt dat er sprake was van mist en de temperatuur rond het vriespunt lag, maar dit is onvoldoende om een buitengewone omstandigheid aan te nemen. Vlucht AC824 is ook uiteindelijk, zij het met vertraging, uitgevoerd. Bovendien volgt uit de vluchtfiche van vlucht AC824 dat de vertraging is ontstaan ten gevolge van het wachten op extra brandstof voor de de-icing van het toestel.
5.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het wachten op de ijsbehandeling een omstandigheid die inherent is aan de normale uitoefening van het bedrijf van de luchtvaartmaatschappij. Van een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening is derhalve geen sprake. De vraag of de vertraging van de voorafgaande vlucht AC824 doorwerkt naar de vlucht in kwestie behoeft dan ook geen bespreking meer.
5.7.
Gelet op het voorgaande slaagt het verweer van Air Canada niet. De kantonrechter komt niet toe aan de vraag of Air Canada alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging voor beperken dan wel voorkomen. De vordering van de passagiers zal worden toegewezen.
5.8.
Nu Air Canada voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht worden toegewezen.
5.9.
Air Canada betwist wettelijke rente verschuldigd te zijn vanaf de datum van de vlucht. De vertraging van de vlucht is ontstaan op 31 maart 2019. Per die datum hebben de passagiers schade geleden. Er is, in tegenstelling tot hetgeen Air Canada stelt, in dit geval sprake van een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, welke schade gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade wordt geacht te zijn geleden. Gelet hierop zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 31 maart 2019.
5.10.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Air Canada heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagiers hebben hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van Air Canada, omdat zij voor het merendeel ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Air Canada tot betaling aan de passagiers van € 1.800,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt Air Canada tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 231,00;
salaris gemachtigde € 360,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter