ECLI:NL:RBNHO:2020:6722

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
7999746 CV EXPL 19-12773
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartmaatschappij door buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met Lufthansa voor een vlucht van Amsterdam naar Frankfurt en vervolgens naar San Jose op 2 februari 2019. Door een vertraging van meer dan drie uur bij aankomst op de eindbestemming, vorderden zij compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. Lufthansa betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een besluit van de luchtverkeersleiding vanwege slechte weersomstandigheden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de passagiers inderdaad met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen en dat Lufthansa in beginsel gehouden is tot compensatie. Echter, de rechter oordeelde dat Lufthansa kon aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals opgelegd door de luchtverkeersleiding. De passagiers betwistten de doorwerking van deze omstandigheden naar hun vlucht, maar de rechtbank oordeelde dat Lufthansa voldoende maatregelen had genomen om de vertraging te voorkomen en dat de passagiers niet konden aantonen dat er andere beschikbare vluchten waren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van de passagiers afgewezen en hen veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen en de voorwaarden waaronder zij vrijgesteld kunnen worden van compensatieverplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7999746 CV EXPL 19-12773
Uitspraakdatum: 1 juli 2020
Vonnis in de zaak van:

1.[passagier sub 1] , wonende te [woonplaats] (België)

2. [passagier sub 2], wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigden: mr. D.E. Lof en mr. E.J. Hoekstra
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland) en mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: Lufthansa
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 23 juli 2019 een vordering tegen Lufthansa ingesteld. Lufthansa heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna Lufthansa een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben vervolgens nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met Lufthansa een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Lufthansa de passagiers op 2 februari 2019 diende te vervoeren van Amsterdam naar Frankfurt (Duitsland) met vlucht LH989 en van Frankfurt naar San Jose (Verenigde Staten) met vlucht LH518, hierna: de vlucht.
2.2.
De passagiers zijn met een vertraging van meer dan drie uur aangekomen op de eindbestemming.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van Lufthansa gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
Lufthansa heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat Lufthansa, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 180,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat Lufthansa vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
Lufthansa betwist de vordering. Zij voert aan dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden. Vlucht LH988 maakt onderdeel uit van de rotatievlucht LH988/989. De voorafgaande vlucht LH989 heeft door de luchtverkeersleiding restricties opgelegd gekregen, in verband met slechte weersomstandigheden op de plaats van bestemming. De luchtverkeersleiding trok de oorspronkelijke CTOT (Calculated Take Off Time) in en kende een nieuwe CTOT aan het toestel toe. Ten gevolge hiervan was Lufthansa genoodzaakt vlucht LH988, en ook vlucht LH989, met vertraging uit te voeren. Op het besluit van de luchtverkeersleiding kan Lufthansa geen invloed uitoefenen. De vertraging van vlucht LH989 is verder toegenomen doordat Lufthansa genoodzaakt was om bagage uit het toestel te verwijderen. Ook de hierdoor ontstane vertraging is het gevolg van een buitengewone omstandigheid, aldus Lufthansa. De passagiers zijn omgeboekt naar de eerstvolgende vluchten met beschikbare plaatsen naar de eindbestemming San Jose.
4.2.
Lufthansa betwist voorts buitengerechtelijke kosten aan de passagiers verschuldigd te zijn.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat Lufthansa op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien Lufthansa kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.3.
Lufthansa voert aan dat sprake is van (doorwerking) van buitengewone omstandigheden. De passagiers stellen dat 14 minuten van de aankomstvertraging van de voorafgaande vlucht LH988 niet is veroorzaakt door buitengewone omstandigheden. Daarnaast betwisten zij de doorwerking van de vertraging van vlucht LH988 naar de onderhavige vlucht LH989.
5.4.
Uit het door Lufthansa overgelegde vluchtrapport van de voorafgaande vlucht LH988 volgt dat deze vlucht een vertrekvertraging van 31 minuten had wegens vertragingscode 84 (
ATFM due to WEATHER AT DESTINATION). Twee uur voor de schemavertrektijd van vlucht LH988 kende de luchtverkeersleiding om die reden een nieuwe CTOT aan het toestel toe, zo volgt uit de overgelegde ‘slot history’. De CTOT is vervolgens nog tweemaal om dezelfde reden door de luchtverkeersleiding gewijzigd. Niet is gebleken dat Lufthansa zelf om een nieuwe CTOT heeft verzocht. Lufthansa had geen invloed op het besluit van de luchtverkeersleiding en is verplicht gehoor te geven aan een opgelegde CTOT. Om die reden is het besluit van de luchtverkeersleiding aan te merken als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.5.
Voldoende is gebleken dat deze buitengewone omstandigheid doorwerkt naar de onderhavige vlucht LH989. Uit het vluchtrapport van vlucht LH989 volgt dat deze vlucht een vertrekvertraging van 40 minuten had wegens vertragingscode 93 (
AIRCRAFT ROTATION, late arrival of aircraft from another flight or previous sector). De stelling van de passagiers dat 14 minuten van deze vertraging niet het gevolg is geweest van een buitengewone omstandigheid is niet van belang. Gelet op de totale duur van de vertraging van 67 minuten, hadden de passagiers ook zonder die 14 minuten vertraging hun aansluitende vlucht gemist. Lufthansa heeft naar het oordeel van de kantonrechter met inachtneming van 45 minuten rotatietijd voldoende tijd tussen de twee rotatievluchten gehanteerd. Voorts is 33 minuten van de vertrekvertraging van vlucht LH989 veroorzaakt wegens vertragingscode 16 (
COMMERCIAL PUBLICITY PASSENGER CONVENIENCE, VIP, press, ground meals and missing personal Items). Lufthansa heeft toegelicht dat de bagage van een passagier van boord gehaald moest worden, omdat deze passagier niet meer met de onderhavige vlucht mee wilde. De kantonrechter oordeelt dat dit een buitengewone omstandigheid oplevert, waarop Lufthansa geen invloed kon uitoefenen en die niet inherent is aan de normale uitoefening van het bedrijf van de luchtvaartmaatschappij. Ook deze vertraging is te wijten aan een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. De uiteindelijke vertraging van de passagiers van meer dan drie uur op de eindbestemming is het directe gevolg van de vertraging van vlucht LH989. De passagiers hebben hierdoor hun aansluitende vlucht naar San Jose gemist. De vertraging is dan ook het gevolg van buitengewone omstandigheden.
5.6.
Voorts dient beoordeeld te worden of Lufthansa alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen. Lufthansa verwijst naar de als productie 5 overgelegde ‘Standard MCT for FRA Airport’, waaruit volgt dat de minimum overstaptijd van de luchthaven Frankfurt 45 minuten bedraagt. De passagiers hadden een geplande overstaptijd van 80 minuten. Bij het boeken van de vlucht heeft Lufthansa voldoende tijd in acht genomen om eventuele vertragingen op te kunnen vangen. Lufthansa voert aan dat de passagiers zijn omgeboekt naar de eerstvolgende vluchten met beschikbare plaatsen naar San Jose, vluchten LH542 (Frankfurt – Bogota) en AV692 (Bogota – San Jose).
5.7.
Ten aanzien van de stelling van de passagiers dat er een eerdere vlucht naar San Jose beschikbaar was oordeelt de kantonrechter dat niet van Lufthansa kan worden gevergd dat zij de passagiers iedere willekeurige vlucht op een betreffende dag aanbiedt van welke luchtvaartmaatschappij dan ook. Het aanbieden van de eerst mogelijke vlucht uitgevoerd door Lufthansa dan wel een dochtermaatschappij, acht de kantonrechter voldoende. Bovendien hebben de passagiers niet aangetoond dat er op vlucht KL759 nog plaatsen beschikbaar waren.
5.8.
Lufthansa heeft het standpunt van de passagiers dat Lufthansa zou beschikken over een reservevliegtuig, omdat zij lid is van het samenwerkingsverband Star Alliance, gemotiveerd weersproken.
5.9.
Gelet op het voorgaande is gebleken dat Lufthansa alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen. De vordering van de passagiers zal dan ook worden afgewezen. De overige verweren van Lufthansa behoeven derhalve geen bespreking.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat deze ongelijk krijgen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Lufthansa worden vastgesteld op een bedrag van € 360,00 aan salaris van de gemachtigde van Lufthansa en verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter