ECLI:NL:RBNHO:2020:6731

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 september 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
C/15/305388 / KG ZA 20-420
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op concurrentiebeding en bewijsvoering in kort geding

Op 2 september 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland in Haarlem uitspraak gedaan in een kort geding tussen INSTALLATIE TECHNIEK B.V. (eiser) en Loodgieters- en Installatiebedrijf [gedaagde] B.V. (gedaagde). De zaak betreft een geschil over de inbreuk op een concurrentiebeding dat was opgenomen in een overeenkomst van verkoop van een onderneming. Eiser stelt dat gedaagde zich niet heeft gehouden aan het concurrentiebeding door een offerte uit te brengen voor het vervangen van een cv-ketel, wat volgens eiser een overtreding van het beding inhoudt. Gedaagde betwist deze inbreuk en stelt dat hij geen loodgieterswerkzaamheden heeft verricht die onder het concurrentiebeding vallen. De rechtbank oordeelt dat er getuigenbewijs nodig is om de interpretatie van het concurrentiebeding vast te stellen, waarvoor het kort geding zich niet leent. De vorderingen van eiser worden afgewezen, en eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/305388 / KG ZA 20-420
Vonnis in kort geding van 2 september 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] INSTALLATIE TECHNIEK B.V., h.o.d.n. [eiser] Loodgieters en Installatiebedrijf,
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. R. Willemsen te 's-Gravenhage,
tegen
[gedaagde], h.o.d.n. [gedaagde] [plaats] ,
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. G. van Atten te Heemstede.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties van [eiser]
  • de producties van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Na uitroeping van de zaak zijn verschenen:
  • [eiser] , statutair bestuurder van [eiser] , vergezeld van zijn echtgenote [naam]
  • mr. Willemsen voornoemd
  • [gedaagde] , vergezeld van zijn echtgenote [naam]
  • mr. Van Atten voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij Overeenkomst van Verkoop van een Onderneming van 14 januari 2019 (hierna: de Overeenkomst) zijn partijen (Loodgieters- en Installatiebedrijf [gedaagde] B.V. als verkoper en [eiser] Installatie Techniek B.V. als koper) onder meer het volgende overeengekomen:
(…)
Artikel 2
Het verkochte omvat de volgende goederen:
-
de/het in bijlage 1 nader omschreven voorraad, machines en wagenpark);
-
Alle administratie en boekhouding voor zover betrekking hebbende op het verkochte;
-
Goodwill;
-
Alle rechten op de handelsnaam “(Loodgieters- en Installatiebedrijf) [gedaagde] ”;[waaraan handgeschreven is toegevoegd en door alle ondertekenende partijen van een paraaf is voorzien:]
met uitzondering van de naam “ [gedaagde] [plaats] ”, zoals samen overeengekomen.
(…)
Prijs, betaling
Artikel 7
1.
De (ver)koopprijs is vastgesteld op € 80.000 (zegge: tachtigduizend euro). Indien verkoper er niet uiterlijk 1 juni 2019 in is geslaagd een nieuw vast personeelslid voor koper te werven (die voldoet aan de door koper in een vacature gestelde voorwaarden) zal de koopprijs per genoemde datum worden verlaagd naar € 60.000 (zegge: zestigduizend euro).
(…)
Geheimhouding/non-concurrentie
Artikel 12
1.
Partijen verplichten zich tot volledige geheimhouding van alle kennis en (ondernemings) gegevens, waarvan zij kennis hebben genomen in het kader van de onderhandelingen welke tot deze overeenkomst hebben geleid en waarvan de vertrouwelijkheid geacht kan worden hen bekend te zijn. Bij overtreding door een der partijen van voornoemde geheimhoudings-verplichting zal de nalatige partij door de enkele daad van die overtreding, zonder dat een ingebrekestelling is vereist, een boete van € 20.000 (zegge: twintigduizend euro) ten behoeve van de wederpartij verbeuren, onverminderd diens recht volledige schadevergoeding te vorderen.
2.
Met het oog op de (ver)koop verbinden verkoper, alsmede, blijkens mede-ondertekening van deze overeenkomst, de heer [gedaagde] , zich jegens de koper om – behoudens in goed overleg met koper – gedurende een periode van twee jaar na 1 januari 2019:
a.
niet – hetzij direct, hetzij indirect, al dan niet voor eigen rekening, dan wel in dienst van een ander – in hel gebied waarin de verkochte onderneming werkzaam was een met de verkochte onderneming vergelijkbare onderneming, te welen een loodgieters- en/of installatiebedrijf te exploiteren dan wel daarbij betrokken te zijn;
b.
niet – hetzij direct, hetzij indirect, al dan niet voor eigen rekening, dan wel in dienst van een ander - opdrachten te aanvaarden van c.q. overeenkomsten aan te gaan met c.q. werkzaamheden te verrichten voor ondernemingen en relaties die ten tijde van de datum van overdracht tot de directe relaties en afnemers van de onderneming van verkoper konden worden gerekend, ongeacht op wiens initiatief het contact tol stand komt. Onder directe relaties en afnemers worden verslaan relaties en afnemers met wie verkoper in de twee jaar voor 1 januari 2019 een overeenkomst is aangegaan, dan wel een levering of een offerte heeft doen toekomen.
3.
Ingeval van een Inbreuk op één of meer van de in lid 2 opgenomen verplichtingen verbeurt de inbreukmakende partij aan koper een direct opeisbare boete groot € 35.000 (zegge: vijfendertigduizend euro) voor iedere inbreuk, alsmede een direct opeisbare boete van € 1.000 (zegge; duizend euro) voor iedere dag dat de inbreuk voortduurt, zonder dat enige ingebrekestelling of gerechtelijke tussenkomst vereist is en onverlet het recht van koper om volledige vergoeding te vorderen van de ten gevolge van de inbreuk geleden schade, voor zover deze het bedrag van de verbeurde boete(s) te boven gaat.
(…)
2.2.
De Overeenkomst is namens Loodgieters- en Installatiebedrijf [gedaagde] B.V. ondertekend door zowel [gedaagde] als door zijn echtgenote, [naam] , die beide tevens hebben getekend “
Ter bevestiging van de gebondenheid aan het verklaarde in artikel 12 lid 2 en lid 3 (concurrentie- en boetebeding)”.
2.3.
De verkoopprijs is overeenkomstig artikel 7 van de Overeenkomst verlaagd naar € 60.000,-.
2.4.
[gedaagde] heeft in mei en oktober 2019 toestemming gevraagd aan – en gekregen van – [eiser] om een cv ketel te vervangen bij een tweetaal directe relaties van [eiser] .
2.5.
Op 15 april 2020 heeft [gedaagde] aan Dhr. [naam] te [plaats] (geen directe relatie van [eiser] ) een offerte uitgebracht voor “
Het vervangen van de bestaande cv ketel voor een Intergas KombiKompact HRE 28/24A” (hierna: de Offerte), welke offerte in handen van [eiser] is gekomen.
2.6.
Bij schrijven van 23 april 2020 heeft de adviseur van [eiser] ( [naam] Adviseurs & Accountants, hierna; [adviseur] ) onder verwijzing naar de Offerte en het non-concurrentiebeding namens [eiser] onder meer het volgende aan [gedaagde] geschreven:
(…) Cliënte heeft geconstateerd dat u in strijd handelt met het non-concurrentiebeding. U hebt op 15 april 2020 een aanbieding gedaan, handelend onder de naam [gedaagde] [plaats] onderhoudsbedrijf, om een bestaande cv ketel te vervangen. Bijgevoegd treft u de aanbieding als bijlage aan. Aldus handelt u in strijd met het bepaalde in artikel 12 lid 2 sub a van de koopovereenkomst.
Als gevolg van deze inbreuk op het non-concurrentiebeding bent u een direct opeisbare boete van € 35.000 aan cliënte verschuldigd. Tevens bent u een direct opeisbare boete van € 1.000 verschuldigd voor iedere dag dat de inbreuk voortduurt.
Namens onze cliënte sommeren wij u om zich te houden aan de gemaakte afspraken en niet langer inbreuk te maken op het non-concurrentiebeding. Voorts sommeren wij u om de verschuldigde boete van € 35.000 uiterlijk op 1 mei 2020 aan onze cliënte te voldoen op bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [eiser] Loodgieters en Installatiebedrijf. Indien onze cliënte niet uiterlijk op 1 mei 2020 het voornoemde bedrag heeft ontvangen, ziet cliënte geen andere mogelijkheid dan rechtsmaatregelen te treffen. Cliënte hoopt echter dat het niet zover hoeft te komen. (…)
2.7.
Bij brief van 1 mei 2020 heeft mr. Van Atten namens [gedaagde] in reactie op voornoemd schrijven van 23 april 2020 onder meer het volgende aan [adviseur] geschreven:
(…)
Uit de door u bijgevoegde offerte maak ik op dat deze daarin genoemde persoon niet voorkomt op de lijst van relaties, en daarmee het beding in artikel 12 lid 2 sub b niet in het geding is. U noemt die beding ook zelf niet, waarmee ik vaststel dat dat tussen partijen ook niet in geschil is.
U beroept zich op overtreding van artikel 12 lid 2 sub a, echter is in dat artikel niet bepaald dat in het werkgebied van het verkochte geen onderneming mag worden geëxploiteerd. (…)
De conclusie is dan ook dat een beroep op de boeteclausule ten onrechte is opgeworpen. Ik acht u bekend met het feit dat dit soort boeteclausules restrictief wordt uitgelegd, temeer nu de boetebepaling fors te noemen is, er geen ingebrekestellingsregeling is opgenomen, en client in prive voor het beding heeft getekend. Subsidiair acht ik daarmee het inroepen van de boete een situatie van misbruik van recht en is invordering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Voorts komt de boete voor matiging in aanmerking.
(…)
2.8.
Bij brief van 18 mei 2020 heeft [adviseur] namens [eiser] onder meer het volgende aan mr. Van Atten geschreven:
(…)
Dat er geen afspraken zijn gemaakt over het toestaan van een vergelijkbare onderneming (loodgieters- en/of installatiebedrijf) blijkt al uit het feit dat er in de koopovereenkomst een non-concurrentie- en relatiebeding is opgenomen, waarbij overigens geen handgeschreven opmerkingen zijn geplaatst met een strekking als door u in uw brief uiteengezet. Het past In die lijn dat [gedaagde] [plaats] In hot handelsregister van de Kamer van Koophandel is ingeschreven als onderhoudsbedrijf (algemene burgerlijke en utiliteitsbouw) en niet als loodgieters- en/of installatiebedrijf.
Dat niet in geschil is dal [plaats] niet wordt gerekend tot het werkgebied van het verkochte en/of dat uw cliënt geen bedrijf mag exploiteren in de omgeving van het verkochte is niet juist. In het non-concurrentiebeding is opgenomen dat het niet is toegestaan in het gebied waarin de verkochte onderneming werkzaam was een met de verkochte onderneming vergelijkbare onderneming, te weten een loodgieters- on/of installatiebedrijf te exploiteren dan wel daarbij betrokken te zijn.
(…)
Nu [plaats] tot het werkgebied van de verkochte onderneming behoort, is het exploiteren aldaar van een onderneming die vergelijkbare werkzaamheden uitvoert een overtreding van het non-concurrentiebeding.
(…)
Daar cliënte niet anders kan dan concluderen dat uw cliënt het non-concurrentiebeding overtreedt, ziet zij geen andere keuze om zich te beroepen op het boetebeding. Conform de gemaakte afspraken is een Ingebrekestelling niet vereist. Cliënte gebruikt het boetebeding als bedoeld. Van misbruik van recht, zoals u stelt, kan dan ook geen sprake zijn.
(…)
Gelet op bovenstaande sommeren wij namens cliënte uw cliënt nogmaals om de verschuldigde boete van E 35.000 uiterlijk op 25 mei 2020 aan onze cliënte te voldoen op bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [eiser] Loodgieters en Installatiebedrijf. Indien onze cliënte niet uiterlijk op 25 mei 2020 het voornoemd bedrag heeft ontvangen, ziet cliënte geen andere mogelijkheid dan rechtsmaatregelen te treffen. Cliënte hoopt echter dat het niet zover hoeft te komen.
(…)
2.9.
Bij brief van 5 juni 2020 heeft mr. Van Atten, voor zover van belang, als volgt gereageerd op bovenstaande brief van [adviseur] :
(…)
Wij — en partijen — verschillen van mening over de uitleg van artikel 12 lid 2 sub a van de "Overeenkomst van verkoop van onderneming" d.d. 14 januari 2019.
(…)
U stelt dat deze afspraak is geschonden. U onderbouwt uw stelling met het argument dat het afgeven van een offerte voor het vervangen van een c.v.-ketel gelijk dient te worden getrokken met het exploiteren van een met de verkochte onderneming vergelijkbare onderneming.
lk deel uw visie niet. U erkent ook zelf in uw brief van 18 mei 2020 dat het de heer [gedaagde] vrij staat om onder de naam [gedaagde] [plaats] een onderhoudsbedrijf te exploiteren. Dat in het kader van onderhoud aan de heer [gedaagde] gevraagd kan worden om offerte te doen voor het vervangen van een c.v.-ketel maakt niet dat hij dientengevolge een met de verkochte onderneming vergelijkbare onderneming exploiteert. Het gaat immers — en dat is de strekking van de bepaling — om het voorkomen van de wervende kracht van een loodgieters- en/of installatiebedrijf in het gebied waarin "Loodgieters- en Installatiebedrijf [gedaagde] " voorheen werkzaam was. Die wervende kracht was gedurende een periode van twee jaar na verkoop niet wenselijk, en dat is ook alleszins begrijpelijk. Daarmee is echter niet een zodanig beding tot stand gekomen op grond waarvan de heer [gedaagde] in het geheel geen loodgieters- en/of installatiewerkzaamheden zou mogen verrichten. Immers, zo erkent u ook in uw brief van 18 mei jl., is de exploitatie van een onderhoudsbedrijf, onder de naam [gedaagde] [plaats] , toegestaan. Dat is tussen partijen ook niet in geschil.
Vervolgens is de vraag welke werkzaamheden wel of niet mogen plaatsvinden binnen het onderhoudsbedrijf [gedaagde] [plaats] . Daarop ziet artikel 12 lid 2sub bvan de litigieuze overeenkomst. Daarin is geen beperking opgenomen naar desoortvan werkzaamheden of diensten, maar (slechts) ten aanzien van dekringvan afnemers, zijnde "de directe relaties en afnemers van de onderneming van verkoper". De offerte is niet gedaan aan een partij die tot deze categorie wordt gerekend. Ook dat is door u erkend.
Daarmee is uw stelling dat het concurrentiebeding is overtreden, gemotiveerd betwist. Indien u daarover een procedure wenst te voeren, dan zult u, voorzover de rechter niet al reeds overtuigd is van het ongelijk van uw cliënte, een bewijsopdracht krijgen om te bewijzen dat de overeenkomst zo moet worden uitgelegd dat onder exploitatie van een met de onderneming van koper vergelijkbare onderneming moet worden begrepen de afgifte van een offerte tot het vervangen van een c.v. ketel door een onderhoudsbedrijf onder de naam [gedaagde] , waarvan inmiddels vaststaat dat het exploiteren van een onderhoudsbedrijf expliciet is toegestaan. Uw cliënte moet dan ook bewijzen dat mijn cliënt de overeenkomst ook als zodanig had moeten begrijpen.
(…)
Daarbij komt bovendien, dat de standaard, of meer gebruikelijke tekst van een concurrentiebeding, nogal afwijkt van hetgeen partijen zijn overeengekomen. Normaliter wordt immers afgesproken dat er geen concurrende werkzaamheden mogen worden uitgeoefend, in een specifiek afgebakend gebied. Dat was nu juist niet de bedoeling, gegeven bet feit dat de beer [gedaagde] nog steeds werkzaamheden zou mogen verrichten na verkoop, ook in het gebied waarin de verkochte onderneming werkzaam was. Hij mocht alleen geen loodgieters- en/of installatiebedrijf exploiteren, en daar houdt hij zich ook netjes aan. Indien uw cliënte zich derhalve door de redacteur van de overeenkomst op het verkeerde been voelt gezet, dan is het aan uw cliënte om die redacteur aan te spreken en niet mijn cliënt.
(…)
2.10.
Bij brief van 7 juli 2020 heeft mr. Willemsen namens [eiser] onder meer het volgende aan [gedaagde] geschreven:
(…)
Er kan wat mij betreft geen twijfel over bestaan dat met de door uw cliënt uitgebrachte offerte van 15 april 2020, betreffende de levering en plaatsing van een c.v.-ketel aan een klant in [plaats] , het concurrentiebeding is geschonden. De inhoud van die offerte raakt nu juist de kern van de verkochte activiteiten. Daarmee is de inbreuk een feit. Uw belangrijkste stellingen te weten dat (a) de betreffende klant geen relatie van de verkochte onderneming was, (b) de woonplaats van de klant niet in het werkgebied van de verkochte onderneming is gelegen en (c) de bewuste werkzaamheden worden verricht in het kader van een onderhoudsbedrijf, gaan voorbij aan wat er daadwerkelijk is gebeurd en wat er tussen [eiser] en de heer [gedaagde] is overeengekomen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] :
1.
te gebieden om binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, iedere inbreuk op het beding van non-concurrentie ex artikel 12 lid 2 van de overeenkomst verkoop van onderneming, direct dan wel indirect, te staken en gestaakt te houden;
2.
te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 5.000,-, voor iedere overtreding per dag dat gedaagde met de gehele of gedeeltelijke nakoming van de onder 1 verzochte bevel in gebreke blijft;
3.
te veroordelen om aan eiseres bij wijze van voorschot te betalen de verbeurde boete van € 35.000,=;
4.
te veroordelen in de proceskosten, het salaris en de verschotten van de advocaat van eiseres daaronder begrepen, met bepaling dat de wettelijke rente verschuldigd zal zijn over de proceskostenveroordeling vanaf de vijftiende dag na het wijzen van het vonnis.
3.2.
Aan haar vordering legt [eiser] – samengevat – ten grondslag dat [gedaagde] zich door mede-ondertekening van de overeenkomst heeft verbonden tot nakoming van de daarin opgenomen geheimhoudings- en concurrentiebedingen. Dat laatste beding heeft [gedaagde] geschonden, onder meer door het uitbrengen van de offerte van 15 april 2020 aan de heer Foree, het inkopen van grote hoeveelheden materialen ten behoeve van loodgieterswerkzaamheden bij de Technische Unie en de aanschaf van een cv-ketel, aldus [eiser] .
3.3.
[gedaagde] voert tot zijn verweer – kort gezegd – aan dat van inbreuk van het concurrentiebeding geen sprake is. Weliswaar heeft hij sporadisch werkzaamheden verricht op het gebied van leiding- en installatiewerk, maar dat betekent nog niet dat hij het beding heeft overtreden. Verboden is immers om een loodgieters- en/of installatie
bedrijfte exploiteren, hetgeen [gedaagde] niet doet of heeft gedaan. De bewuste offerte van 15 april 2020 heeft bovendien niet tot een opdracht geleid. Voorts zijn de bedoelde materialen door [gedaagde] (grotendeels) ingekocht ten behoeve van het verbouwen van zijn eigen badkamer. De cv-ketel heeft [gedaagde] ingekocht voor een bevriende relatie, die daardoor het inkoopvoordeel genoot. Het vorderen van de boete is bovendien naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, althans de hoogte ervan komt voor rechterlijke matiging in aanmerking, omdat deze buitensporig is, aldus nog steeds [gedaagde] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In artikel 2 van de Overeenkomst is opgenomen dat het verkochte mede omvat ‘Alle rechten op de handelsnaam, met uitzondering van de naam “ [gedaagde] [plaats] ”, zoals samen overeengekomen’. Hieruit volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat partijen het erover eens waren dat [gedaagde] ook ná overdracht van de onderneming in beginsel nog werkzaamheden mocht verrichten – namelijk onder de handelsnaam ‘ [gedaagde] [plaats] ’ – op het gebied van de aannemerij (of in de woorden van partijen: “aan- en uitbouwtjes”). Dit geschil draait dus hoofdzakelijk om de vraag
welkewerkzaamheden er mochten worden verricht door [gedaagde] .
4.2.
In artikel 12 lid 2 van de Overeenkomst zijn twee verschillende bedingen opgenomen: een concurrentiebeding (onder a.) en een relatiebeding (onder b.).
Relatiebeding
4.3.
Dat [gedaagde] in het geheel geen werkzaamheden – van welke aard dan ook – mocht verrichten voor ‘directe relaties’ van [eiser] (te weten: “
ondernemingen en relaties die ten tijde van de datum van overdracht tot de directe relaties en afnemers van de onderneming van verkoper konden worden gerekend”), is niet in geschil. De beide keren dat [gedaagde] werkzaamheden voor een bestaande relatie van [eiser] heeft verricht, heeft hij daaraan voorafgaand toestemming gevraagd – en gekregen – van [eiser] . De betekenis en het doel van het relatiebeding zijn dus kennelijk voor partijen helder. Hetgeen partijen echter verdeeld houdt, is de uitleg van het tussen hen overeengekomen concurrentiebeding als bedoeld in artikel 12 lid 2 onder a.
Concurrentiebeding
4.4.
Of [gedaagde] met het uitvoeren van werkzaamheden voor anderen dan directe relaties van [eiser] het concurrentiebeding heeft overtreden, hangt af van de interpretatie van dat beding. Blijkens de tussen partijen gevoerde correspondentie was (en is) de interpretatie van [gedaagde] ten aanzien van het concurrentiebeding dat het hem is toegestaan om werkzaamheden bij uitbouwtjes op het gebied van (klein) installatie- en loodgieterswerk te verrichten, omdat dergelijke werkzaamheden nou eenmaal ook bij het ‘gewone’ aannemerswerk (kunnen) behoren. Volgens [gedaagde] levert het in voorkomende gevallen verrichten van dergelijke werkzaamheden nog niet het ‘exploiteren van een loodgieters- en installatie
bedrijf’ op.
4.5.
Of [gedaagde] daar redelijkerwijs van mocht uitgaan, is een kwestie van uitleg van de overeenkomst. De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
4.6.
Partijen staan lijnrecht tegenover elkaar voor wat betreft de uitleg van het concurrentiebeding. Wat volgens [eiser]
nietmocht (het verrichten van loodgieterswerk), mag volgens [gedaagde]
wel(zolang hij dat maar niet doet ter exploitatie van een loodgietersbedrijf)
.Om vast te kunnen stellen wat precies de zin is die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen uit de Overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, is (voorshands door [eiser] te leveren) getuigenbewijs nodig met betrekking tot de interpretatie van het concurrentiebeding, waarvoor dit kort geding zich naar zijn aard niet leent. Reeds om die reden dient de vordering te worden afgewezen.
4.7.
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat de vordering ook indien veronderstellenderwijs de zienswijze van [eiser] tot uitgangspunt zou worden genomen – en [gedaagde] aldus het concurrentiebeding zou hebben overtreden – niet integraal voor toewijzing in aanmerking zou komen. De vordering strekt immers mede tot betaling bij wijze van voorschot op de alsdan contractueel verbeurde boete van € 35.000,-. In dat geval zou die boete in een wanverhouding staan tot de koopsom voor de gehele onderneming van € 60.000,-, mede gelet op de omvang van de gestelde inbreuk. Indien al sprake zou zijn van inbreuk, zou die immers slechts bestaan in één incidentele overtreding als gevolg van het uitbrengen van een offerte aan een niet-directe relatie van [eiser] , welke offerte bovendien niet tot werkzaamheden, derhalve noch tot enige schade, heeft geleid. Daarnaast bestaan de gewraakte handelingen van [gedaagde] feitelijk slechts uit de bestelling (maar niet de installatie) van één enkele cv-ketel voor een kennis, de aanschaf van materialen voor de verbouwing van de eigen badkamer van [gedaagde] en voor enige (marginale) loodgieterswerkzaamheden ten behoeve [gedaagde] [plaats] . Bij die stand van zaken is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat ook een belangenafweging, zo daaraan toegekomen zou zijn, reden zou hebben gegeven voor (aanzienlijke) matiging van de boete.
4.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 304,00
- salaris advocaat
633,00
Totaal € 937,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 937,00,
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.M.P. Langeveld op 2 september 2020. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 936