ECLI:NL:RBNHO:2020:6738

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juni 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
8091355 CV EXPL 19-15061
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens vertraging van zijn vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst met Lufthansa voor een vlucht van Amsterdam naar Frankfurt en vervolgens naar Boedapest op 17 mei 2019. Door een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming vorderde de passagier compensatie van € 250,00, plus wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Lufthansa betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk instructies van de luchtverkeersleiding die de oorspronkelijke vertrektijd hadden gewijzigd. De kantonrechter oordeelde dat Lufthansa niet voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden. De rechter stelde vast dat de passagier recht had op compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. De kantonrechter wees de vordering van de passagier toe, met uitzondering van de buitengerechtelijke incassokosten, die niet voldoende waren onderbouwd. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, omdat Lufthansa in het ongelijk werd gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8091355 CV EXPL 19-15061
Uitspraakdatum: 24 juni 2020
Vonnis in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigden: mr. D.E. Lof en mw. E. Doulgeropoulos
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland) en mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: Lufthansa
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 15 augustus 2019 een vordering tegen Lufthansa ingesteld. Lufthansa heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna Lufthansa een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met Lufthansa een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Lufthansa de passagier op 17 mei 2019 diende te vervoeren van Amsterdam naar Frankfurt (Duitsland) met vlucht LH993 en van Frankfurt naar Boedapest (Hongarije) met vlucht LH1344, hierna: de vlucht.
2.2.
De passagier is met een vertraging van meer dan drie uur aangekomen op de eindbestemming.
2.3.
De passagier heeft compensatie van Lufthansa gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
Lufthansa heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat Lufthansa, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 37,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat Lufthansa vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.

4.Het verweer

4.1.
Lufthansa betwist de vordering. Zij voert aan dat sprake is van buitengewone omstandigheden. Vlucht LH993 maakt onderdeel uit van de rotatievlucht LH992/993. De vertraging van vlucht LH993 is het gevolg van de latere aankomst in Amsterdam van de voorafgaande vlucht LH992. De reden van deze vertraging is dat vlucht LH992 instructies van de luchtverkeersleiding diende op te volgen. De luchtverkeersleiding had de oorspronkelijke CTOT (Calculated Take Off Time) ingetrokken en een nieuwe CTOT aan het toestel toegekend. Lufthansa had hier geen invloed op en was genoodzaakt vlucht LH992, en daardoor ook vlucht LH993, met vertraging uit te voeren. De passagier heeft hierdoor de aansluitende vlucht gemist en is omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht.
4.2.
Lufthansa betwist voorts buitengerechtelijke kosten verschuldigd te zijn aan de passagier.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming, zodat Lufthansa op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien Lufthansa kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.3.
Lufthansa heeft een beroep gedaan op buitengewone omstandigheden. Van belang is of Lufthansa voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagier het gevolg is geweest van een door de luchtverkeersleiding genomen besluit. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft Lufthansa het vluchtrapport van vlucht LH992 en de ‘slot history’ van vlucht LH992 overgelegd. Lufthansa verwijst in haar toelichting ook naar het vluchtrapport van vlucht LH993, maar dit vluchtrapport is niet als productie door Lufthansa overgelegd.
5.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit de door Lufthansa overgelegde stukken ten aanzien van de voorafgaande vlucht LH992 dat het toestel een vertrekvertraging heeft opgelopen van 49 minuten wegens vertragingscode 83. Deze code staat voor:
ATFM due to RESTRICTION AT DESTINATION AIRPORT, airport and or runway closed due to obstruction, industrial action, staff shortage, political unrest, noise abatement, night curfew, special flights. De luchtverkeersleiding heeft om 08:40 uur UTC, twee uur voor de oorspronkelijke schemavertrektijd, een nieuwe CTOT opgelegd aan het toestel. Lufthansa is altijd verplicht om een opgelegde CTOT op te volgen. Niet is gebleken dat Lufthansa zelf om een nieuwe CTOT heeft verzocht. Het besluit van de luchtverkeersleiding tot het opleggen van een nieuwe CTOT is in dit geval dan ook een van buiten komende oorzaak waarop de luchtvaartmaatschappij geen invloed kan uitoefenen. Dit dient te worden gekwalificeerd als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.5.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of deze buitengewone omstandigheid heeft doorgewerkt naar de onderhavige vlucht. Lufthansa voert hiertoe aan dat door de vertraagde binnenkomst van vlucht LH992 in Amsterdam vlucht LH993 met een vertraging van 23 minuten is vertrokken. De kantonrechter overweegt dat bij gebreke van het vluchtrapport van vlucht LH993 niet is vast te stellen dat de vertraging van vlucht LH993 het gevolg is geweest van de buitengewone omstandigheid die zich had voorgedaan op de voorafgaande vlucht. Daarnaast is door Lufthansa onvoldoende aangetoond dat sprake is geweest van een door de luchtverkeersleiding opgelegde nieuwe CTOT. Daarom is niet vast komen te staan dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van de passagier zal worden toegewezen.
5.6.
Nu Lufthansa voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.7.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Lufthansa heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagier heeft hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van Lufthansa, omdat Lufthansa behalve voor wat betreft de vordering van de buitengerechtelijke kosten in het ongelijk wordt gesteld. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Lufthansa tot betaling aan de passagier van € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt Lufthansa tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 81,00;
salaris gemachtigde € 144,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter