ECLI:NL:RBNHO:2020:6741

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juni 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
8091525 CV EXPL 19-15071
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op buitengewone omstandigheden in luchtvaartzaak leidt tot afwijzing vordering compensatie

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst met Lufthansa voor een reis van Amsterdam naar München en vervolgens naar Singapore. Op 7 mei 2019 was de passagier geboekt op vlucht LH2303, die vertraagd was, waardoor de passagier de aansluitende vlucht naar Singapore miste. De passagier vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.

Lufthansa betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk instructies van de luchtverkeersleiding die de oorspronkelijke vertrektijd van de voorafgaande vlucht LH2302 wijzigden. De kantonrechter oordeelde dat Lufthansa voldoende had aangetoond dat de vertraging van de passagier het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden. De rechter stelde vast dat Lufthansa alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen en dat de passagier voldoende overstaptijd had bij de boeking van de vlucht.

Uiteindelijk werd de vordering van de passagier afgewezen, en werd de passagier veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De rechter concludeerde dat Lufthansa niet aansprakelijk was voor de compensatie, omdat de vertraging het gevolg was van omstandigheden waar Lufthansa geen invloed op had.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8091525 CV EXPL 19-15071
Uitspraakdatum: 24 juni 2020
Vonnis in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland) en mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: Lufthansa
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 15 augustus 2019 een vordering tegen Lufthansa ingesteld. Lufthansa heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna Lufthansa een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagier heeft vervolgens een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met Lufthansa een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Lufthansa de passagier op 7 mei 2019 diende te vervoeren van Amsterdam naar München (Duitsland) met vlucht LH2303 en van München naar Singapore met vlucht LH9790, hierna: de vlucht.
2.2.
Vlucht LH2303 is vertraagd uitgevoerd. De passagier heeft de aansluitende vlucht gemist en is omgeboekt naar vlucht LH790. De passagier is met een vertraging van meer dan drie uur aangekomen op de eindbestemming.
2.3.
De passagier heeft compensatie van Lufthansa gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
Lufthansa heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat Lufthansa, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat Lufthansa vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
Lufthansa betwist de vordering. Zij voert aan dat sprake is van buitengewone omstandigheden. Vlucht LH2303 maakt onderdeel uit van de rotatievlucht LH2302/2303, waarbij gebruik wordt gemaakt van hetzelfde toestel en bemanning. Het toestel is met de voorafgaande vlucht LH2302 vertraagd aangekomen in Amsterdam, waardoor vlucht LH2303 noodgedwongen met vertraging is vertrokken. De reden van de vertraging van de voorafgaande vlucht was dat vlucht LH2302 instructies van de luchtverkeersleiding diende op te volgen. De luchtverkeersleiding heeft de oorspronkelijke CTOT (Calculated Take Off Time) ingetrokken en een latere CTOT aan het toestel toegekend. Lufthansa had hier geen invloed op en kon vlucht LH2302, en daardoor ook vlucht LH2303, enkel met vertraging uitvoeren. De passagier heeft hierdoor haar aansluitende vlucht gemist en is omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht.
4.2.
Voorts betwist Lufthansa buitengerechtelijke kosten verschuldigd te zijn aan de passagier.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming, zodat Lufthansa op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien Lufthansa kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.3.
Lufthansa heeft een beroep gedaan op buitengewone omstandigheden. De passagier betwist dat de besluiten van de luchtverkeersleiding op zichzelf tot de uiteindelijke vertraging van de vlucht hebben geleid. De vraag die voorligt is of Lufthansa met de door haar overgelegde producties en haar toelichting daarop voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagier het gevolg is geweest van een door de luchtverkeersleiding genomen besluit. De kantonrechter overweegt als volgt.
5.4.
Lufthansa heeft de vluchtrapporten en ‘slot histories’ van de rotatievlucht LH2302/2303 overgelegd en toegelicht. Hieruit volgt dat de voorafgaande vlucht LH2302 twee uur voor vertrek een nieuwe CTOT opgelegd heeft gekregen, welke CTOT vervolgens nog eenmaal is gewijzigd. De CTOT’s zijn opgelegd wegens vertragingscode 83 (
ATFM due to RESTRICTION AT DESTINATION AIRPORT, airport and or runway closed due to obstruction, industrial action, staff shortage, political unrest, noise abatement, night curfew, special flights). Vlucht LH2302 is met een vertraging van 32 minuten vertrokken. Niet is gebleken dat Lufthansa zelf om een andere CTOT heeft verzocht. Een luchtvaartmaatschappij moet altijd een nieuwe CTOT opvolgen, zij kan hierop geen invloed uitoefenen. Het besluit van de luchtverkeersleiding tot het opleggen van een andere CTOT is een van buiten komende oorzaak waarop de luchtvaartmaatschappij geen invloed kan uitoefenen. Het besluit van de luchtverkeersleiding tot het opleggen van een nieuwe CTOT kwalificeert in het onderhavige geval als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.5.
Voldoende is gebleken dat de buitengewone omstandigheid doorwerkt naar de onderhavige vlucht. Het volgende is daarvoor redengevend. De vertraging van 32 minuten op de voorafgaande vlucht LH2302 is ontstaan door de buitengewone omstandigheid die zich heeft voorgedaan tijdens de uitvoering van deze vlucht. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Lufthansa daarbij voldoende reservetijd ingepland tussen de twee rotatievluchten. Uit de vluchtrapportage van de vlucht in kwestie blijkt dat er een vertraging van 41 minuten is ontstaan wegens vertragingscode 93 (
AIRCRAFT ROTATION, late arrival of aircraft from another flight or previous sector). Daarnaast heeft het toestel een vertraging van 3 minuten opgelopen door een vertraagde start-up (vertragingscode 89:
RESTRICTIONS AT AIRPORT OF DEPARTURE WITH OR WITHOUT ATFM RESTRICTIONS, including Air Traffic Services, start-up and pushback, airport and or runway closed due to obstruction or weather, industrial action, staff shortage, political unrest, noise abatement, night curfew, special flights). De vertraging van 3 minuten is evenwel niet van belang, nu deze geringe vertraging niet de oorzaak is geweest van het missen van de aansluitende vlucht. Vlucht LH2303 is uiteindelijk vertrokken om 09:44 uur UTC en in München aangekomen om 10:55 uur UTC met een aankomstvertraging van 35 minuten. De uiteindelijke vertraging van de passagier van meer dan drie uur op de eindbestemming is het directe gevolg geweest van de vertraagde vlucht LH2302. De passagier heeft immers door deze vertraging de aansluitende vlucht naar Singapore gemist. De vertraging van de passagier is dan ook het gevolg van buitengewone omstandigheden.
5.6.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of Lufthansa alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen. Lufthansa heeft aangevoerd dat op de luchthaven van München een minimale overstaptijd (MCT) van 30 minuten geldt. In tegenstelling tot de stelling van de passagier dat sprake was van een overstaptijd van 35 minuten, blijkt uit de vluchtrapporten dat de passagier oorspronkelijk een overstaptijd van 50 minuten had. Bij het boeken van de vlucht is een reservetijd van 20 minuten bovenop de overstaptijd gehanteerd. Naar het oordeel van de kantonrechter is er voldoende overstaptijd in acht genomen om eventuele vertragingen op te kunnen vangen. Lufthansa heeft de passagier omgeboekt naar een andere vlucht op 7 mei 2019 toen duidelijk was dat de passagier de aansluitende vlucht niet meer kon halen. De stelling van passagier dat er een eerdere vlucht, met een beschikbare plaats, was is onvoldoende onderbouwd. In de gegeven omstandigheden kon er in redelijkheid niet meer van Lufthansa worden verwacht. Lufthansa heeft dan ook alle redelijke maatregelen getroffen om de vertraging te voorkomen, dan wel te beperken.
5.7.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van de passagier worden afgewezen. De overige verweren van Lufthansa behoeven geen bespreking meer.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat deze ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Lufthansa worden vastgesteld op een bedrag van € 240,00 aan salaris van de gemachtigde van Lufthansa en verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter