In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Austrian Airlines wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met de luchtvaartmaatschappij voor een reis van Sofia naar Amsterdam via Wenen op 20 juli 2019. Door een vertraging van 27 minuten van de eerste vlucht, OS 796, misten zij hun aansluitende vlucht OS 373 en arriveerden zij pas om 22:06 uur in Amsterdam, met een vertraging van meer dan drie uur. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die luchtvaartmaatschappijen verplicht tot compensatie bij langdurige vertragingen, tenzij zij kunnen aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden.
Austrian Airlines betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van een besluit van de luchtverkeersleiding, wat volgens hen een buitengewone omstandigheid vormde. De kantonrechter oordeelde dat de luchtvaartmaatschappij niet kon aantonen dat zij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De rechter concludeerde dat de vertraging van vlucht OS 796 inderdaad het gevolg was van een buitengewone omstandigheid, namelijk een CTOT (Calculated Take Off Time) opgelegd door de luchtverkeersleiding, en dat deze vertraging doorwerkte naar de aansluitende vlucht.
Uiteindelijk wees de kantonrechter de vordering van de passagiers af, omdat de luchtvaartmaatschappij niet aansprakelijk was voor de vertraging, en veroordeelde de passagiers in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de complexiteit van luchtvaartcompensatiezaken en de rol van buitengewone omstandigheden in de beoordeling van aansprakelijkheid.