In deze zaak hebben vier passagiers een vordering ingesteld tegen Transavia Airlines C.V. wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Bari op 9 september 2018. De passagiers stelden dat zij met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen en dat dit het gevolg was van een instapweigering door Transavia. De passagiers vorderden een schadevergoeding van € 1.600,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004.
Transavia betwistte de vordering en voerde aan dat de passagiers niet-ontvankelijk waren omdat zij geen bevestigde boeking voor de vlucht hadden. Daarnaast stelde Transavia dat er geen sprake was van instapweigering, aangezien de passagiers als 'no-show' in hun systeem stonden geregistreerd. De kantonrechter oordeelde dat de passagiers voldoende bewijs hadden geleverd van hun bevestigde boeking en dat er geen bewijs was voor de stelling van Transavia dat de passagiers zich niet tijdig hadden gemeld.
De kantonrechter concludeerde echter dat er geen instapweigering had plaatsgevonden, omdat de passagiers voldoende tijd hadden om hun aansluitende vlucht te halen. De vordering van de passagiers werd afgewezen, en zij werden veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan Transavia. Dit vonnis is uitgesproken op 10 juni 2020 door kantonrechter S.N. Schipper in Haarlem.