ECLI:NL:RBNHO:2020:6846

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
C/15/300491 / HA ZA 20-158
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevel Belastingdienst ongegrond verklaard met afwijzing van overige vorderingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan in het verzet van [eiser] tegen dwangbevelen van de Belastingdienst. [eiser] had verzet aangetekend tegen de tenuitvoerlegging van dwangbevelen die op 11 december 2019 waren uitgevaardigd, betreffende aanslagen omzetbelasting, inkomstenbelasting en premie inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet voor de jaren 2007 tot en met 2014. De Belastingdienst had beslag gelegd op verschillende goederen, waaronder een auto en een onroerende zaak. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 augustus 2020 was [eiser] niet verschenen, en zijn voormalig advocaat had zich aan de zaak onttrokken zonder dat er een nieuwe advocaat was aangesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzet tijdig en op de juiste wijze was ingesteld, maar heeft het verzet ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst de stellingen van [eiser] voldoende had betwist en dat [eiser] zijn argumenten niet had onderbouwd. De rechtbank wees de vorderingen van [eiser] af en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de zijde van de Belastingdienst op € 1.742,00 werden begroot. De rechtbank concludeerde dat de executieopbrengst van de in beslag genomen goederen naar verwachting hoger zou zijn dan de kosten van de executie, en dat de sanering van de schulden van [eiser] niet aan de orde was.

Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. L.J. Saarloos en is uitvoerbaar bij voorraad wat betreft de kostenveroordeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/300491 / HA ZA 20-158
Vonnis van 26 augustus 2020 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in het verzet,
advocaat voorheen: mr. Van der Maas te Haren (Gr.),
nu zonder advocaat,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/NH/HOORN,
gevestigd te Hoorn (NH),
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. E.E. Schipper te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Belastingdienst genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 januari 2020 met producties,
  • de conclusie van antwoord van 3 juni 2020 met producties,
  • het vonnis van 10 juni 2020 en
  • de mondelinge behandeling van 19 augustus 2020.
1.2.
Bij het tussenvonnis was een datum bepaald voor de mondelinge behandeling van de vordering. De rechtbank heeft bepaald dat de mondelinge behandeling via een zogenaamde Skypezitting zou plaatsvinden. De rechtbank heeft bij dit vonnis aangegeven van [eiser] voorafgaand aan de zitting een nadere reactie te willen ontvangen over twee punten. De rechtbank heeft een dergelijke reactie niet ontvangen.
1.3.
Op 11 augustus 2020 heeft de advocaat van [eiser] meegedeeld dat hij zich aan de zaak heeft onttrokken. Er heeft zich nadien geen andere advocaat voor [eiser] gesteld. De rechtbank heeft aan de voormalig advocaat van [eiser] verzocht per e-mail op het hem bekende adres aan [eiser] door te geven dat de mondelinge behandeling van 19 augustus 2020 doorgang zal vinden.
Daarnaast heeft griffier van de rechtbank [eiser] er bij e-mail van 17 augustus 2020 op gewezen dat de mondelinge behandeling van 19 augustus 2020 doorgang zal vinden.
1.4.
Tijdens de zitting zijn de Belastingdienst en haar advocaat verschenen. [eiser] is niet verschenen. Een telefoonnummer van [eiser] was de voormalig advocaat van [eiser] en de rechtbank niet bekend, zodat de griffier niet heeft kunnen proberen [eiser] telefonisch te bereiken.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Aan [eiser] zijn aanslagen omzetbelasting, inkomstenbelasting en premie inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet opgelegd door de Belastingdienst betreffende de jaren 2007 t/m 2014.
2.2.
De Belastingdienst heeft ter executie van voornoemde aanslagen, in elk geval, beslag gelegd op een auto (in 2016 en 2017), een inboedel (in 2017) en een onroerende zaak (in 2019). Het kenteken van de auto staat sinds 15 september 2017 niet meer op naam van [eiser], maar van Orchid-Consulting CV. De datum van de hernieuwde dwangbevelen behorende bij voornoemde aanslagen is 11 december 2019.
2.3.
De Belastingdienst had de datum voor de executoriale verkoop van de in beslag genomen auto en inventaris nader vastgesteld op 23 januari 2020.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat hij op goede gronden in verzet is gekomen tegen de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen van 11 december 2019 en deze buiten effect zal stellen, met veroordeling van de Belastingdienst in de kosten van het geding.
3.2.
[eiser] stelt – kort gezegd – dat het voortgaan met de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen misbruik van recht oplevert, onrechtmatig en in strijd met de redelijkheid en billijkheid is. De inbeslaggenomen inventaris heeft onvoldoende waarde om de kosten van executoriale verkoop te kunnen dekken. Bij gedwongen verkoop van de onroerende zaak, zal deze minder opbrengen dan de hoogte van de hypotheekschuld, waardoor de schuldenlast van [eiser] alleen zal verergeren, zonder dat de Belastingdienst daar ook maar een cent beter van wordt. Bovendien is de auto waarop beslag is gelegd geen eigendom van [eiser] maar van Orchid-Consulting CV. Tenslotte moet de beslissing op de BBZ-aanvraag van [eiser] worden afgewacht zodat hij in de gelegenheid wordt gesteld om met de via de BBZ ter beschikking gestelde lening een akkoord aan zijn schuldeisers aan te bieden.
3.3.
De Belastingdienst concludeert tot ongegrondverklaring van het verzet en afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. Zij voert hiertoe – kort gezegd – het volgende aan.
De executieopbrengst van de roerende zaken is getaxeerd op € 10.000,00 (inboedel € 2.500,00) en de kosten van de executie zullen € 106,00 bedragen. De executie van de roerende zaken zal naar verwachting dan ook meer opbrengen dan de kosten van de verkoop. De Belastingdienst is bovendien niet van plan de onroerende zaak te verkopen zolang de te verwachten opbrengst lager is dan de hypothecaire schuld.
[eiser] kan in beginsel niet in verzet komen op de grond dat ten laste van hem een zaak (auto) van een derde (Orchid-Consulting CV) in beslag zou zijn genomen, dat is dan aan Orchid-Consulting CV. Subsidiair betwist de Belastingdienst dat de auto eigendom is van een Orchid-Consulting CV en meer subsidiair merkt zij op dat zij ook verhaal kan nemen op de auto, zelfs als [eiser] de eigendom ervan heeft overgedragen aan Orchid-Consulting CV, omdat het beslag gelegd is vóór de oprichting van de Orchid-Consulting CV. Sanering van de schulden van [eiser] is niet aan de orde. Het is namelijk niet aannemelijk dat [eiser] op korte termijn zal beschikken over een aan zijn schuldeisers aan te bieden bedrag en dat andere schuldeisers aan de schuldsanering zullen meewerken.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [eiser] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
4.2.
De rechtbank zal het verzet ongegrond verklaren en de vorderingen van [eiser] afwijzen. De Belastingdienst heeft de stellingen van [eiser] op alle punten voldoende gemotiveerd betwist. [eiser] heeft naar aanleiding hiervan zijn stellingen niet nader onderbouwd, terwijl dit wel op zijn weg lag en hij hiertoe in de gelegenheid is gesteld. Daar komt bij dat [eiser] niet heeft gereageerd op de specifieke vragen van de rechtbank in het tussenvonnis.
4.3.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Belastingdienst worden begroot op:
- griffierecht 656,00
- salaris advocaat
1.086,00(2,0 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 1.742,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart het verzet ongegrond,
5.2.
wijst de vorderingen af,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Belastingdienst tot op heden begroot op € 1.742,00,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2020. [1]

Voetnoten

1.type: IEV