ECLI:NL:RBNHO:2020:7009

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
7 september 2020
Zaaknummer
7974469
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door weersomstandigheden en de toepassing van de Verordening (EG) nr. 261/2004

In deze zaak heeft de rechtspersoon Flightright GmbH, vertegenwoordigd door mr. H. Yildiz, een vordering ingesteld tegen KLM Cityhopper B.V. (KLC), vertegenwoordigd door mr. G.W. Oreel, wegens compensatie voor een vertraagde vlucht. De vordering is gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annulering of langdurige vertraging van vluchten. De passagier had een vervoersovereenkomst met KLC voor een vlucht van Amsterdam naar Düsseldorf op 22 december 2017, die geannuleerd werd door slechte weersomstandigheden, namelijk dichte mist.

Flightright vorderde een schadevergoeding van € 600,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. KLC betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals de slechte weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht verhinderden. De kantonrechter oordeelde dat KLC onvoldoende had aangetoond dat de annulering daadwerkelijk het gevolg was van deze omstandigheden en dat de annulering een operationele keuze was.

De kantonrechter wees de vordering van Flightright toe, inclusief de wettelijke rente vanaf de datum van de vertraging, en wees de vordering tot buitengerechtelijke incassokosten af. KLC werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken door mr. S.N. Schipper op 1 juli 2020.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7974469 \ CV EXPL 19-11987 (WT)
Uitspraakdatum: 1 juli 2020
Vonnis in de zaak van:
de rechtspersoon naar Duits recht Flightright GmbH
wonende te Amsterdam
eiser
hierna te noemen: Flightright
gemachtigde mr. H. Yildiz (Weiss Legal)
tegen
de besloten vennootschap KLM Cityhopper B.V.
te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen KLC
gemachtigde mr. G.W. Oreel, advocaat te Rotterdam

1.Het procesverloop

1.1.
Flighright heeft bij dagvaarding van 26 juni 2019 een vordering tegen KLC ingesteld. KLC heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Flightright heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna KLC een schriftelijke reactie heeft gegeven. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht.

2.De feiten

2.1.
[De passagier] (hierna: de passagier) heeft met KLC een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan KLC de passagier met vluchten 9W232 en KL1855 diende te vervoeren van Bombay (BOM) via Amsterdam (AMS) naar Dusseldorf (DUS) op 22 december 2017, hierna: de vlucht.
2.2.
Vlucht KL 1855 van Amsterdam naar Dusseldorf is geannuleerd, waarna de passagier met een vervangende vlucht naar haar eindbestemming is vervoerd. Hierdoor is zij met een vertraging van meer dan drie uur op haar eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagier heeft haar vermeende vorderingsrecht overgedragen aan Flightright.
2.4.
Flightright heeft compensatie van KLC gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
KLC heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
Flightright vordert dat KLC bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten.
3.2.
Flighright heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). Flightright stelt dat KLC vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
KLC betwist de vordering. Zij doet een beroep op buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening . Op 22 december 2017 was sprake van zeer slechte weersomstandigheden rondom de luchthaven van Schiphol, te weten zeer dichte mist met laaghangende bewolking. Deze slechte weersomstandigheden en de als gevolg daarvan door de luchtverkeersleiding opgelegde capaciteitsbeperkingen hebben ertoe geleid dat vlucht KL1855 geannuleerd moest worden. De passagier is direct overgeboekt op de eerst mogelijke vlucht naar haar eindbestemming.
4.2.
Verder voert KLC verweer tegen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.
4.3.
Voor zover van belang zal op de standpunten van KLC hierna nog nader worden ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de vlucht is geannuleerd. Nu gesteld, noch gebleken is dat KLC zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor KLC. Dit is anders indien KLC kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. In de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever erop gewezen dat dergelijke omstandigheden zich met name kunnen voordoen in geval van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
5.3.
Niet alle buitengewone omstandigheden geven aanleiding tot vrijstelling van de compensatieverplichting. Het moet gaan om omstandigheden waarop de luchtvervoerder geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann van 22 december 2008 (zaak C-549/07), op de inhoud waarvan het Hof in het Sturgeon- en Nelson arrest niet is teruggekomen, moet de luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval stellen en aantonen dat deze omstandigheden hoe dan ook niet voorkomen hadden kunnen worden door het treffen van maatregelen die op het tijdstip van de buitengewone omstandigheden voldoen aan voor de luchtvaartmaatschappij aanvaardbare technische en economische voorwaarden.
5.4.
KLC stelt in dit verband - samengevat – dat zij geen compensatie verschuldigd is, omdat de annulering het gevolg is van een buitengewone omstandigheid die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen kon worden. Zij legt daaraan ten grondslag dat op 22 december 2017 sprake was van zeer slechte weersomstandigheden, te weten zeer dichte mist met laaghangende bewolking rondom de luchthaven Schiphol. Ter onderbouwing van dit verweer legt KLC de METAR data over van de weerssituatie op Schiphol op 22 december 2017. Hieruit volgt dat vanaf 04:55 UTC sprake was van slecht zicht als gevolg van dichte mist en laaghangende bewolking. KLC wijst specifiek op de periode tussen 09:55 UTC en 11:55 UTC in welke periode de vlucht stond gepland. Uit het METAR-rapport volgt dat het horizontale zicht slechts 1800 meter was en dat gedurende deze tijdspanne sprake was van mistbanken aangeduid door “Fog Banks”(“BCFG”) en mist aangeduid door “Mist”(“BR”). Daarnaast was sprake van laaghangende bewolking aangeduid door “A Few”(“FEW”), “Broken Sky”(“BKN”) en “Overcast Sky”(“OVC”). De cijfers direct daarachter geven aan op welke hoogte de bewolking zich bevindt. De codes “FEW001”, “BKN002”en “OVC004”geven aan dat sprake was van bewolking van het type “A FEW”op een hoogte van 30 meter, het type bewolking “Broken Sky”op een hoogte van 61 meter en het type bewolking “Overcast” op een hoogte van 122 meter. Op het moment van uitvoeren van de vlucht was dus sprake van beperkt zicht, aldus KLC. Dit wordt nog eens bevestigd door het Capacity Forecast Report (productie 3 bij conclusie van antwoord) De luchtverkeersleiding heeft hierdoor capaciteitsbeperkingen opgelegd. KLC verwijst in dit verband naar de door haar overgelegde verklaring van de luchtverkeersleiding (productie 4 bij conclusie van antwoord) waaruit volgt dat tussen 05:45 uur 22 december 2017 en 03:20 uur 23 december 2017 lokale tijden capaciteitsbeperkingen werden opgelegd. KLC zag zich hierdoor genoodzaakt de vlucht te annuleren, aldus nog steeds KLC.
5.5.
In reactie op het verweer van KLC betwist Flightright dat de door KLC geschetste weersomstandigheden van invloed zijn geweest op de vlucht in kwestie. Ook een algemene capaciteitsrestrictie is geen buitengewone omstandigheid. Flightright stelt zich op het standpunt dat de annulering een operationele keuze van KLC is geweest.
5.6.
De vraag die voorligt is of KLC met de door haar overgelegde stukken en haar toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de annulering van de vlucht het gevolg is geweest van weersomstandigheden, die de uitvoering van de vlucht in kwestie hebben verhinderd, en dat zij de vertraging heeft kunnen voorkomen. De kantonrechter overweegt het volgende. De door KLC overgelegde METAR data onderschrijven dat er op 22 december 2017 tijdens de geplande vertrektijd van vlucht KL1855 sprake was van beperkt zicht als gevolg van mistbanken en laaghangende bewolking. Verder blijkt uit de overgelegde verklaring van de luchtverkeersleiding dat als gevolg van voornoemde weersomstandigheden de luchtverkeersleiding van Schiphol vanuit vliegveiligheidsoverwegingen algemene capaciteitsrestricties heeft opgelegd. Een capaciteitsrestrictie kan mogelijk een buitengewone omstandigheid opleveren. Het is daarbij echter aan de luchtvaartmaatschappij om aan te tonen dat zij, gelet op de duur en mate van de restricties geen andere keuze had dan tot annulering van de vlucht over te gaan. De kantonrechter is van oordeel dat KLC in dit laatste niet is geslaagd. KLC heeft aangevoerd dat ten gevolge van de capaciteitsreductie en de gemiddelde vertragingen niet alle geplande vluchten uitgevoerd konden worden, maar het gaat er in deze zaak om dat KLC aantoont waarom nu juist de onderhavige vlucht ten gevolge van de restricties geannuleerd moest worden. Dit is door KLC onvoldoende toegelicht.
5.7.
De kantonrechter is van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat de annulering het directe gevolg is geweest van de weersomstandigheden in combinatie met een besluit van de luchtverkeersleiding. Uitgangspunt is dat de omstandigheden die tot de annulering leiden alleen ‘uitzonderlijk’ zijn in de zin van artikel 5, lid 3, van de Verordening indien zij verband houden met omstandigheden die niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteit van een luchtvaartmaatschappij en laatstgenoemde hierop geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen. In het onderhavige geval is naar het oordeel van de kantonrechter weliswaar voldoende komen vast te staan dat er sprake was van door de luchtverkeersleiding afgegeven algemene capaciteitsrestricties, doch is onvoldoende gebleken dat deze restricties hebben geleid tot een besluit van de luchtverkeersleiding voor dit specifieke toestel. Er gold een beperking voor het aantal vluchten, hetgeen impliceert dat er ondanks het weer wel vliegtuigen konden vertrekken van en naar Amsterdam-Schiphol. Dat KLC de vlucht in kwestie heeft geannuleerd is dan ook een operationele keuze geweest. Uit het voorgaande volgt dat KLC onvoldoende heeft aangetoond dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. Het verweer op dit punt faalt dan ook. Er wordt om die reden dan ook niet toegekomen aan de beantwoording van de vraag of KLC alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de annulering te voorkomen.
5.8.
Nu KLC voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht worden toegewezen
5.9.
KLC betwist wettelijke rente verschuldigd te zijn over de hoofdsom. De vertraging van de vlucht is ontstaan op 22 december 2017. Per die datum heeft de passagier schade geleden. Er is, in tegenstelling tot hetgeen KLC stelt, in dit geval sprake van een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, welke schade gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. Gelet hierop zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 22 december 2017.
5.10.
Flightright heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. KLC heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. Flightright heeft hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van KLC, omdat deze ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt KLC tot betaling aan de Flightright passagier van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 december 2017 tot aan de dag van voldoening;
6.2.
veroordeelt KLC tot betaling van de proceskosten die aan de kant van Flightright tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 104,39
griffierecht € 486,00
salaris gemachtigde € 240,00;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter