In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem over de toekenning van huishoudelijke ondersteuning op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Eiseres had aanvankelijk een voorziening van 3 uur per week huishoudelijke ondersteuning toegekend gekregen, welke later werd herzien naar 4 uur per week. Eiseres was van mening dat de toegekende ondersteuning niet voldeed aan haar zorgbehoefte en dat het onderzoek van verweerder onvoldoende was om te concluderen dat de ondersteuning passend was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder bij de beoordeling van de zorgbehoefte van eiseres rekening heeft gehouden met de normen van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en dat er een individueel maatwerk is geleverd. Eiseres voerde aan dat de ondersteuning die door haar echtgenoot en zoon werd geboden, de gebruikelijke zorg overstijgt en dat er sprake is van mantelzorg. De rechtbank oordeelde echter dat de inzet van de huisgenoten niet de gebruikelijke zorg overstijgt en dat verweerder terecht geen rekening heeft gehouden met mantelzorg in de indicatie.
De rechtbank concludeerde dat het onderzoek door verweerder voldoende was en dat de beslissing om de maatwerkvoorziening voor een beperkte tijd toe te kennen, gerechtvaardigd was. Eiseres had niet aangetoond dat de ondersteuning die zij ontving niet voldeed aan haar behoeften. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af, omdat de herziening van de indicatie niet het gevolg was van een onrechtmatigheid aan de zijde van verweerder. De uitspraak is gedaan in het kader van de Wmo en betreft de afweging van gebruikelijke hulp versus de noodzaak van aanvullende ondersteuning.