ECLI:NL:RBNHO:2020:7178

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 augustus 2020
Publicatiedatum
14 september 2020
Zaaknummer
C/15/305805 / FA RK 20-4014
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding wegens onterecht gedwongen opname in GGZ-instelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 10:12 lid 2 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoekster, die gedwongen was opgenomen in een GGZ-instelling, verzocht om schadevergoeding omdat zij zonder juridische titel zes dagen gedwongen was opgenomen. Dit kwam voort uit miscommunicatie tussen verschillende GGZ-instellingen, die leidden tot de veronderstelling dat er twee Wvggz-maatregelen gelijktijdig golden. De rechtbank oordeelde dat de zorgmachtiging eerder onvoorwaardelijk was beëindigd, waardoor er geen juridische basis meer was voor de gedwongen opname. De rechtbank kende verzoekster een schadevergoeding toe van € 75,00 per dag, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 450,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift op 29 juli 2020. De rechtbank wees het verzoek om vergoeding van proceskosten af, omdat verzoekster niet had geconcretiseerd welke kosten dit betrof.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
Schadevergoeding ex art. 10:12 lid 2 Wvggz
zaak-/rekestnr.: C/15/305805 / FA RK 20-4014
beschikking van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2020,
op het ingediende verzoekschrift van:
[verzoekster] ,
geboren op [geboortedatum] , te [plaats] ,
wonende [plaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat: mr. J.W.E. Groot te Bovenkarspel,
ter verkrijging van een beslissing over een verzoek om schadevergoeding door
Het Centrum voor de Geestelijke Gezondheidszorg Noord-Holland Noord
gevestigd te Heerhugowaard,
hierna te noemen: verweerder.

1.Procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 29 juli 2020;
- het verweerschrift, ingekomen ter griffie op 7 augustus 2020;
- een reactie van verzoekster op het verweerschrift, ingekomen ter griffie op 24 augustus 2020.
1.2.
In verband met de uitbraak van het coronavirus heeft de behandeling van het beroep schriftelijk plaatsgevonden en is een mondelinge behandeling achterwege gebleven.

2.Feiten

2.1
Bij beschikking van 13 mei 2020 is ten behoeve van verzoekster een zorgmachtiging verleend, die geldig is tot en met 13 november 2020. Op grond van deze zorgmachtiging is verzoekster opgenomen in een GGZ-instelling.
2.2
De geneesheer-directeur van de Parnassia Groep, [ geneesheer-directeur van de Parnassia Groep] , heeft bij besluit van 29 mei 2020 besloten de verplichte zorg ten behoeve van verzoekster te beëindigen.
2.3
De burgemeester van de gemeente Schagen heeft op vrijdag 17 juli 2020 ten aanzien van verzoekster een crisismaatregel als bedoeld in artikel 7:1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) genomen. Op grond van deze crisismaatregel is verzoekster opnieuw opgenomen in een GGZ-instelling, te weten een kliniek van de GGZ Noord-Holland Noord te Heiloo.
2.4
De geneesheer-directeur van de GGZ Noord-Holland Noord, [geneesheer-directeur van de GGZ Noord-Holland Noord] , heeft bij besluit van 17 juli 2020 besloten de verplichte zorg in het kader van de afgegeven crisismaatregel per 17 juli 2020 te beëindigen, omdat verzoekster al een zorgmachtiging zou hebben.
2.5
Dit besluit is door de advocaat van verzoekster ontvangen op maandag 20 juli 2020. Daarop heeft de advocaat van verzoekster contact opgenomen met het bureau GD van de GGZ Noord-Holland Noord en gewezen op het besluit van de geneesheer-directeur van de Parnassia Groep van 29 mei 2020.
2.6
Op woensdag 22 juli 2020 heeft verzoekster de kliniek te Heiloo verlaten.

3.Verzoek en verweer

3.1.
Verzoekster heeft verzocht om verweerder op grond van artikel 10:12, tweede lid, van de Wvggz te veroordelen tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding ter hoogte van € 450,00, te vermeerderen met de wettelijke rente per datum van indiening van het verzoekschrift en met veroordeling van verweerder in de kosten van de procedure.
3.2.
Verzoekster heeft daartoe gesteld dat zij zes dagen zonder juridische titel gedwongen opgenomen is geweest. De crisismaatregel van 17 juli 2020 is nog op dezelfde dag beëindigd met als reden dat verzoekster al een zorgmachtiging zou hebben. Dat is echter een misvatting: het besluit van de geneesheer-directeur van de Parnassia Groep van 29 mei 2020 houdt immers in feite een onvoorwaardelijke beëindiging van de zorgmachtiging in. Door communicatiestoornissen tussen de GGZ-instellingen heeft het enkele dagen geduurd voordat dat is geconstateerd. Dit heeft tot gevolg gehad dat verzoekster van 17 juli tot 22 juli 2020 ten onrechte tegen haar wil opgenomen is geweest. Dat zij thans vrijwillig is opgenomen, maakt dat volgens verzoekster niet anders. In de bewuste periode wenste zij geen opname. Verzoekster vraagt om een schadevergoeding van € 75,00 per dag, welk bedrag ook onder de vigeur van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz) een gebruikelijke dagvergoeding was.
3.3.
Verweerder heeft zich inhoudelijk niet verweerd tegen het verzoek. Verweerder heeft aangevoerd dat geneesheer-directeur [geneesheer-directeur van de GGZ Noord-Holland Noord] op het moment dat hij op 17 juli 2020 een beoordeling van verzoekster deed in het kader van de op te leggen crisismaatregel, in de veronderstelling verkeerde dat er geen lopende Wvggz- of Bopz-maatregel was. Daarbij is afgegaan op de gegevens die in het systeem zijn opgenomen onder het tabblad verplichte zorg. Nadat een arts-assistent op 17 juli 2020 in de middag aan [geneesheer-directeur van de GGZ Noord-Holland Noord] had verteld dat hij dacht dat er wel een zorgmachtiging liep, heeft [geneesheer-directeur van de GGZ Noord-Holland Noord] nogmaals het systeem geraadpleegd. Daarbij trof [geneesheer-directeur van de GGZ Noord-Holland Noord] wel de beschikking van de rechtbank van 13 mei 2020 aan, maar niet het besluit van 29 mei 2020 tot beëindiging van de verplichte zorg. Na intern overleg en overleg met het OM is besloten om de crisismaatregel te beëindigen om te voorkomen dat er gelijktijdig twee maatregelen ten aanzien van verzoekster zouden gelden. [geneesheer-directeur van de GGZ Noord-Holland Noord] heeft pas op 21 juli 2020 het besluit van 29 mei 2020 onder ogen gekregen en toen geconcludeerd dat verzoekster geen maatregel had. Toen verzoekster op 22 juli 2020 te kennen gaf met ontslag te willen is daarin bewilligd, mede omdat er op dat moment geen sprake was van een psychiatrische stoornis met daaruit voortvloeiend ernstig nadeel.

4.Beoordeling

4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het besluit van de geneesheer-directeur van 29 mei 2020 een onvoorwaardelijke beëindiging betreft van de bij beschikking van 13 mei 2020 ten behoeve van verzoekster verleende zorgmachtiging. In de tekst staat weliswaar dat de geneesheer-directeur heeft besloten tot het voorwaardelijk beëindigen van de verplichte zorg, maar er zijn in het geheel geen voorwaarden aan die beëindiging verbonden. Dit betekent dat er na 29 mei 2020 geen grondslag meer was om verplichte zorg aan verzoekster te verlenen.
4.2
De op 17 juli 2020 om 13.14 uur ten aanzien van verzoekster genomen crisismaatregel is nog op dezelfde dag beëindigd, uitgaande van de – naar inmiddels is gebleken: onjuiste – veronderstelling dat er nog een andere Wvggz-maatregel ten aanzien van verzoekster gold. Uit het dossier kan de rechtbank niet opmaken op welk tijdstip de crisismaatregel is beëindigd, maar er kan van worden uitgegaan dat er op 17 juli 2020 slechts enkele uren een crisismaatregel ten aanzien van verzoekster heeft gegolden.
4.3
Verzoekster heeft onweersproken gesteld dat zij van 17 tot 22 juli 2020 geen opname wenste en dus gedwongen opgenomen is geweest in een kliniek van zorgaanbieder GGZ Noord-Holland Noord. De rechtbank stelt vast dat er in deze periode vanaf het moment van de beëindiging van de crisismaatregel op 17 juli 2020 geen juridische titel was voor een gedwongen opname van verzoekster. Dit betekent dat verzoekster zes (delen van) dagen onrechtmatig opgenomen is geweest. Met verzoekster is de rechtbank van oordeel dat miscommunicatie tussen GGZ-instellingen dan wel onvolledige opname/verwerking van gegevens in het systeem niet aan verzoekster mogen worden tegengeworpen.
4.4
Het verzoek om schadevergoeding zal dan ook volledig worden toegewezen. Daarbij overweegt de rechtbank dat het gevorderde bedrag van €75,00 per dag of substantieel gedeelte van een dag in lijn ligt met de eerder door deze rechtbank onder de vigeur van de Wvggz toegewezen schadevergoedingen. De schadevergoeding dient zoals verzocht te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten 29 juli 2020.
4.5
De rechtbank wijst het verzoek om verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure af, nu verzoekster niet heeft geconcretiseerd welke kosten dit betreft.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1
veroordeelt de GGZ Noord-Holland Noord tot betaling van een bedrag van € 450,00 (zegge: vierhonderd en vijftig euro) aan [verzoekster] , geboren op [geboortedatum] , te [plaats] , wonende [plaats] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2020;
5.2
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C. Sinnige als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2020.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open op grond van artikel 358 lid 1 Rv.
[zie HR: HR 14-10-2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7590]