ECLI:NL:RBNHO:2020:7187

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 september 2020
Publicatiedatum
14 september 2020
Zaaknummer
8641805 VV EXPL 20-106
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallig loon tijdens ziekte en toewijzing van wettelijke verhoging en rente

In deze zaak heeft eiser, een schoonmaker, een kort geding aangespannen tegen zijn werkgever wegens achterstallig loon tijdens ziekte. Eiser was sinds 14 januari 2019 in dienst bij de werkgever en heeft zich op 29 maart 2020 ziekgemeld. Ondanks zijn ziekmelding ontving hij geen loon over de maanden maart tot en met juni 2020. Eiser heeft de werkgever herhaaldelijk verzocht om betaling van zijn loon, maar de werkgever heeft dit niet gedaan, met als argument dat zij twijfelde aan de ziekmelding van eiser. Eiser heeft zijn vordering onderbouwd met verwijzingen naar de wet en de cao, waarin staat dat de werkgever verplicht is om loon door te betalen tijdens ziekte. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werkgever niet tijdig een bedrijfsarts had ingeschakeld om de ziekmelding van eiser te beoordelen, en dat eiser recht had op doorbetaling van zijn loon. De kantonrechter heeft de vordering van eiser tot betaling van het achterstallig loon van € 146,77, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 25% en wettelijke rente, toegewezen. Daarnaast zijn de proceskosten voor rekening van de werkgever gesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8641805 VV EXPL 20-106
Uitspraakdatum: 2 september 2020
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. Y.A.E. Vlassenroot
tegen

1.de vennootschap onder firma[naam vof]

gevestigd te [vestigingsplaats]
2. [vennoot 1]wonende te [woonplaats]
3. [vennoot 2]wonende te [woonplaats]
gedaagden, hierna gezamenlijk te noemen: [werkgever]
gemachtigde: mr. R. Odekerken

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 11 augustus 2020 een vordering tegen [werkgever] ingesteld.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2020. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen partijen ter toelichting van hun standpunten, mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] bij brief van 17 augustus 2020 stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , geboren [in 1988] , is op 14 januari 2019 op basis van een 38-urige werkweek voor onbepaalde tijd bij [werkgever] in dienst getreden als schoonmaker tegen een bruto maandsalaris van € 1.889,56. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO in het Schoonmaak-en Glazenwassersbedrijf van toepassing.
2.2.
Op 29 maart 2020 heeft [eiser] zich per WhatsApp-bericht bij een collega ziekgemeld.
2.3.
Bij brief van 15 april 2020 heeft [eiser] aan [werkgever] verzocht om per omgaande zijn loon over de maand maart 2020 te voldoen. Hij heeft onder meer geschreven:
‘Op 09-03-2020 hadden wij een telefonisch contact. U had aangegeven dat u niks weet van mijn ziekmelding van 29-03-2020. Dat is niet waar en dat klopt helemaal niet! U zei dat ik bij u moest ziekmelden en niet bij anderen. Op 29-03-2020 had ik een bericht naar [collega] gestuurd. [collega] zou het doorgeven. Hierbij voeg ik een kopie van het bericht (bijlage nr. 2)Nogmaals via deze weg wil ik mijn ziekmelding van 29-03-2020 bevestigen. Ik verzoek u dringende, per direct en onmiddellijk mijn salaris van maart 2020 binnen05 dagenop mijn bankrekening te storten. Anders zal ik juridisch maatregelen gaan nemen.’
2.4.
Bij brief van 21 april 2020 heeft [werkgever] hierop als volgt geantwoord:
Betreft: 2e officiële waarschuwingOp 06 februari jl. hebben wij een gesprek met jouw gehad, over jouw disfunctioneren met betrekking tot jouw niet nakomen van afspraken en het aanhouden van eigen werktijden, projecten waar jij niet meer welkom bent door jouw eigen toedoen. Je hebt tijdens dit gesprek in het bijzin van [betrokkene 1] en ondergetekende heb je verbetering belooft
Echter is er nu spraken van een nieuwe situatie. Je hebt je ziek gemeld.Ten eerste niet op de juiste wijze, daar hebben wij jouw al op gewezen. Ten tweede ben je meerdere keren bezocht op het door jouw aan ons opgegeven adres. Zie salaris strook. We zijn meerdere keren aan de deur geweest, geappt en gebeld maar geen van onze pogingen heeft tot een contact geleid. Daar hebben wij je op gewezen, je bent onvindbaar en je communiceert opnieuw totaal niet. Dat valt jouw aan te rekenen. Ondanks gesprek op 06 februari jl. geef je geen gevolg aan je toezeggingen.Nu hebben wij vandaag 21 april 2020 een afspraak met jouw, die je opnieuw niet nakomt en via een derde die in geen enkele relatie staat tot jouw arbeidsovereenkomst met ons laat afzeggen. Het toetsen van de grond waarop je dit afzegt is totaal niet te doorgronden. Je wekt bij ons de indruk dat je gewoon niet wilt komen. Wij kunnen dit niet accepteren!
Als wij de laatste periode in ogenschouw nemen moeten we de conclusie trekken dat het erop lijkt dat jij niet meer op je plaats voelt bij ons.
De tweede waarschuwing betreft de manier waarop jij je opstelt in de relatie tot jouw afspraken met ons (het overtreden van de gemaakte afspraken, we verwijzen je naar volgende correspondentie).Graag willen wij je nogmaals uitnodigen hierop kantoor om situatie met jouw te bespreken.We verwachten jouwvrijdag 24 april 2020 10.00 uur op kantoor.
2.5.
Als reactie heeft [eiser] in een brief van 21 april 2020 geschreven:
‘Op 29-03-2020 heb ik mij ziekgemeld bij [naam vof] volgens de regels in het verzuimreglement. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft u mij schriftelijk medegedeeld de ziekmelding niet te accepteren. Via deze brief laat ik u weten dat ik het hier niet mee eens ben. De werkgever is niet de aangewezen persoon om een ziekmelding te beoordelen. In de wet en in de regels van het UWV staat dat de bedrijfsarts de ziekmelding moet beoordelen. Dit betekent dat u niet mag bepalen of ik wel of niet ziek ben.Vanzelfsprekend ben ik bereid en beschikbaar om een bedrijfsarts te bezoeken. Ik ontvang dan ook graag op korte termijn een uitnodiging van de bedrijfsarts. Voor de volledigheid wijs ik u erop dat u op grond van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek verplicht bent om mijn salaris tijdens ziekte door te betalen. (…)’
2.6.
Bij brief van 6 mei 2020 heeft [eiser] [werkgever] gesommeerd om binnen vijf dagen over te gaan tot betaling van zijn loon over de maanden maart en april 2020.
2.7.
Op 7 mei 2020 heeft [werkgever] [eiser] uitgenodigd voor een gesprek op 12 mei 2020. [eiser] is niet verschenen, waarna [werkgever] het loon van [eiser] heeft opgeschort.
2.8.
Op 18 juni 2020 is [eiser] bij de bedrijfsarts geweest. De bedrijfsarts heeft het volgende meegedeeld:
‘Ik acht hem op medische gronden ongeschikt om schoonmaakwerk te doen. Wel acht ik hem in staat om zittende werkzaamheden te doen. Op dit moment kan hij alleen in zittend werk re-integreren. Hij kan ook contact onderhouden met werkgever.’
2.9.
De gemachtigde van [eiser] heeft bij brief van 23 juni 2020 aan [werkgever] het volgende geschreven:
‘Ik begrijp dat cliënt op 18 juni 2020 een bezoek heeft gebracht aan de Arboarts. De arts heeft de ziekte van cliënt beoordeeld en vastgesteld dat cliënt alleen in staat is om zittend werk te verrichten. Cliënt is daartoe bereid en behoudt zich daarvoor beschikbaar indien die werkzaamheden voor handen zijn. Hij wacht dienaangaande de reactie van uw cliënte af.Met het vorenstaande is duidelijk dat cliënt al zijn verplichtingen is nagekomen en ook voor de toekomst zal nakomen. Namens cliënt sommeer ik uw cliënte voor de laatste keer om het salaris over de maanden maart, april, mei en juni 2020 per direct (binnen 3 dagen na dagtekening dezes) over te maken bij gebreke waarvan ik per direct een kort geding zal starten en aanspraak zal maken op 50% verhoging en wettelijke rente.’
2.10.
Bij e-mail van 3 juli 2020 heeft [werkgever] aan [eiser] een beëindigingsvoorstel gedaan. Partijen hebben geen overeenstemming bereikt.
2.11.
Op 10 juli 2020 heeft [werkgever] een nettobedrag van € 5.818,89 aan [eiser] overgemaakt.
2.12.
[eiser] heeft verscheidende betalingsherinneringen van zijn zorgverzekeraar overgelegd waaruit volgt dat hij vanaf 7 mei 2020 een betalingsachterstand heeft opgebouwd.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert, na eisvermindering, dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening [werkgever] veroordeelt tot betaling van:
I. het achterstallig loon over de maanden maart 2020 tot en met juni 2020 ten bedrage van € 146,77 te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50%;
II. de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van onder I. genoemde bedrag tot aan de dag der algehele voldoening;
III. over het te laat betaalde loon over de maanden maart tot en met juni 2020 de wettelijke verhoging van 50%;
IV. de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van onder III. genoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;
V. de door [eiser] betaalde eigen bijdrage van € 318,00;
VI. betaling van de proceskosten, waaronder de nakosten en het salaris van de gemachtigde.
3.2.
[eiser] heeft aan zijn ten grondslag gelegd dat [werkgever] ondanks aanmaning daartoe in gebreke is gebleven met het tijdig betalen van zijn loon over de maanden maart tot en met juni 2020. Op 10 juli 2020 heeft [eiser] een netto bedrag van € 5.818,89 ontvangen. Ter zitting heeft [eiser] gesteld dat zijn netto loon over deze maanden
€ 5.965,66 bedraagt. [eiser] heeft reeds op 21 april 2020 [werkgever] verzocht een bedrijfsarts in te schakelen, hetgeen [werkgever] tot 15 juni 2020 heeft nagelaten. [eiser] heeft geen andere inkomsten en is in financiële moeilijkheden geraakt.

4.Het verweer

4.1.
[werkgever] betwist de vordering. Zij voert primair aan dat [eiser] in zijn vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien hij conform artikel 7:629a lid 1 BW bij zijn vordering een verklaring van een deskundige diende te overleggen.
4.2.
Subsidiair voert [werkgever] aan het voorschot van € 5.818,89 voor de maanden maart tot en met juni 2020 correct is, dan wel te veel is. Op grond van artikel 31 van de cao voor Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf heeft [eiser] tijdens arbeidsongeschiktheid recht op 90% van zijn loon. Door een fout van de salarisadministratie heeft [eiser] over de maand juni 100% van zijn loon heeft ontvangen, zodat te veel aan hem uitbetaald is. De wettelijke verhoging en wettelijke rente moeten worden afgewezen, omdat [eiser] tijdens zijn ziekte onbereikbaar was en [werkgever] daardoor later op de hoogte was van de ernst van zijn arbeidsongeschiktheid.

5.De beoordeling

5.1.
[eiser] heeft spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening, omdat een loonvordering c.a. naar haar aard een spoedeisend karakter heeft. Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de feiten en omstandigheden die aan de vordering ten grondslag zijn gelegd, voldoende aannemelijk zijn. Ook moet in voldoende mate waarschijnlijk zijn dat de vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.2.
Het primaire verweer van [werkgever] faalt, omdat de eis dat de werknemer bij een loonvordering een deskundigenverklaring moet overleggen conform artikel 7:629a BW niet geldt in kort geding (HR 14 september 2018 ECLI:NL:HR:2018:1673).
5.3.
Vervolgens moet beoordeeld worden of het restant van de loonvordering ten bedrage van € 146,77, de wettelijke verhoging en wettelijke rente over het loon c.q. ziekengeld over de maanden maart tot en met juni 2020 verschuldigd zijn. Vast staat dat [eiser] zich op 29 maart 2020 heeft ziekgemeld en vanaf eind maart geen loon meer heeft ontvangen. Eerst op 10 juli 2020 heeft [werkgever] een bedrag betaald als voorschot. Ter zitting heeft [werkgever] aangevoerd dat zij geen loon heeft betaald, omdat zij niet kon beoordelen of [eiser] echt ziek was. Vanaf 12 mei 2020 heeft [werkgever] het loon opgeschort.
5.4.
De kantonrechter overweegt dat het oordeel of een werknemer arbeidsongeschikt is, en zo ja, vanaf wanneer, aan een bedrijfsarts is voorbehouden. [werkgever] had ter beoordeling van de ziekte van [eiser] tijdig een bedrijfsarts of arbodienst in moeten schakelen. [werkgever] heeft weliswaar aangevoerd dat zij dat rond april/mei 2020 heeft gedaan, maar uit de probleemanalyse blijkt dat [eiser] voor het eerst op 15 juni 2020 bij de bedrijfsarts is geweest, die op dat moment bovendien heeft geoordeeld dat [eiser] ongeschikt was om zijn eigen (schoonmaak)werk te verrichten. Het voorgaande betekent dat [eiser] vanaf 29 maart 2020 recht had op doorbetaling van loon.
5.5.
Ten aanzien van de hoogte van het loon is onvoldoende weersproken dat [eiser] over de maanden maart tot en met juni 2020 nog recht heeft op een bedrag van € 146,77, zodat dit bedrag zal worden toegewezen.
5.6.
De vordering van [eiser] tot betaling van de wettelijke verhoging over het (inmiddels betaalde) loon over de maanden maart tot en met juni 2020 zal ook worden toegewezen. De wettelijke verhoging is bedoeld als prikkel voor de werkgever om het loon tijdig uit te betalen om te voorkomen dat de werknemer in financiële problemen raakt. Vast staat dat [eiser] een betalingsachterstand heeft opgelopen (vgl.de feiten). De wettelijke verhoging zal in het kader van deze voorlopige voorziening worden gematigd tot 25%. De wettelijke rente over het te laat betaalde loon zal worden toegewezen.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van [werkgever] , omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De verzochte vergoeding van de door [eiser] betaalde eigen bijdrage komt niet voor toewijzing in aanmerking. De begroting van de proceskosten vindt plaats aan de hand van het liquidatietarief, tenzij bijzondere omstandigheden tot afwijking daarvan nopen. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn in dit geval niet gebleken.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
veroordeelt [werkgever] tot betaling aan [eiser] van € 146,77 te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 25% en te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [werkgever] tot betaling aan [eiser] van de wettelijke verhoging van 25% en de wettelijke rente over het te laat betaalde loon over de maanden maart tot en met juni 2020 vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag van de gehele betaling;
6.3.
veroordeelt [werkgever] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de zijde van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 83,38;
griffierecht € 236,00;
salaris gemachtigde € 480,00;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter