ECLI:NL:RBNHO:2020:7240

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
16 september 2020
Zaaknummer
C/15/289047 / HA ZA 19-354
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake afwikkeling na realisatie bouwproject tussen [eiser/verweerder1] c.s. en Nieuwenhuis Bouw B.V.

In deze zaak, die op 16 september 2020 door de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, gaat het om een geschil tussen [eiser/verweerder1] c.s. en de besloten vennootschap Nieuwenhuis Bouw B.V. over de afwikkeling van een bouwproject. De rechtbank heeft eerder op 31 januari 2018 een tussenvonnis gewezen in een aanhangige zaak, waarin Nieuwenhuis Bouw niet-ontvankelijk werd verklaard in haar hoger beroep. De zaak werd heropend onder het huidige zaaknummer na een verzoek van [eiser/verweerder1] c.s. om de zaak opnieuw op de rol te brengen. De rechtbank heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om hun vorderingen en verweren te onderbouwen met producties en akten.

In het vonnis van 16 september 2020 heeft de rechtbank de vorderingen van [eiser/verweerder1] c.s. toegewezen tot een bedrag van € 172.811,85, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente. De rechtbank heeft Nieuwenhuis Bouw veroordeeld tot het betalen van dit bedrag en heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd. Tevens is bepaald dat [eiser/verweerder1] c.s. binnen 14 dagen na betekening van het vonnis onvoorwaardelijk moet meewerken aan de eigendomsoverdracht van kavel nr. 34 aan Nieuwenhuis Bouw, op straffe van een dwangsom.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de vorderingen in reconventie van Nieuwenhuis Bouw met betrekking tot kavel 34 zijn toegewezen, inclusief de gevorderde ontbinding van de titel tot levering indien [eiser/verweerder1] c.s. niet binnen 60 dagen na betekening van het vonnis vrij van beslagen en/of andere beperkte rechten aan Nieuwenhuis Bouw levert. De rechtbank heeft de beslagkosten van Nieuwenhuis Bouw toegewezen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/289047 / HA ZA 19-354
Vonnis van 16 september 2020
in de zaak van
[eiser/verweerder1],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. B.P. van Overeem te Amsterdam,
en
[eiser/verweerder2],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. B.P. van Overeem te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NIEUWENHUIS BOUW B.V.,
gevestigd te IJsselmuiden,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. G.D. te Biesebeek te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiser/verweerder1] c.s. en Nieuwenhuis Bouw genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De onderhavige zaak is eerder aanhangig geweest bij deze rechtbank onder zaak- en rolnummer C/15/254168/HA ZA 17-72. In die zaak is op 31 januari 2018 een tussenvonnis gewezen, waarna door [eiser/verweerder1] c.s. op 7 maart 2018 een akte, tevens houdende vermeerdering van eis is ingediend.
1.2.
Nieuwenhuis Bouw heeft tegen dat tussenvonnis, waarin op één punt in het dictum een beslissing werd gegeven, bij dagvaarding van 26 maart 2018 hoger beroep ingesteld en bij deze rechtbank bezwaar gemaakt tegen de akte van 7 maart 2018. Bij rolbeslissing van 2 mei 2018 is de akte van 7 maart 2018 toegelaten en is de zaak verwezen naar de parkeerrol van 3 april 2019 in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep. De zaak is ambtshalve doorgehaald op de rol van 3 april 2019.
1.3.
Op 30 april 2019 is het arrest van het hof Amsterdam gewezen, waarin Nieuwenhuis Bouw niet-ontvankelijk is verklaard in haar hoger beroep.
1.4.
Met een B6 formulier van 27 mei 2019 heeft [eiser/verweerder1] de rechtbank gevraagd de zaak op de rol op te brengen. Vervolgens is de zaak heropend onder het huidige zaak- en rolnummer.
1.5.
Op 17 juli 2019 heeft Nieuwenhuis Bouw een antwoordakte tevens wijziging van eis in reconventie genomen.
1.6.
In een B16 formulier van 18 juli 2019 heeft [eiser/verweerder1] c.s. bezwaar gemaakt tegen de (inhoud van de) door Nieuwenhuis Bouw genomen akte en de rechtbank verzocht de akte te weigeren. In een e-mailbericht van 23 juli 2019 heeft de rechtbank partijen bericht dat de akte van de zijde van Nieuwenhuis Bouw niet wordt geweigerd en dat [eiser/verweerder1] c.s. bij antwoordakte mag reageren op de gewijzigde eis in reconventie.
1.7.
[eiser/verweerder1] c.s. heeft op 31 juli 2019 een akte uitlating producties, tevens houdende uitlating wijziging van eis in reconventie genomen.
1.8.
Op 14 augustus 2019 heeft Nieuwenhuis Bouw opnieuw een akte overlegging producties, tevens wijziging van eis genomen.
1.9.
In een akte van 18 september 2019 heeft [eiser/verweerder1] (en [eiser/verweerder2]) onder meer bezwaar gemaakt tegen de wijziging/vermeerdering van eis in reconventie en de rechtbank verzocht de gewijzigde/vermeerderde eis – ook op inhoudelijke gronden – af te wijzen.
1.10.
In een brief van 6 december 2019 heeft de rechtbank partijen geïnformeerd dat de zaaksrechter, mr. Van Dijk, niet meer werkzaam is bij deze rechtbank. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om een nieuwe mondelinge behandeling van de zaak te verzoeken en in de gelegenheid gesteld zich daarover uit te laten.
1.11.
In reactie op de brief van de rechtbank heeft Nieuwenhuis Bouw gevraagd om een nieuwe mondelinge behandeling, [eiser/verweerder1] c.s. heeft tegen dat verzoek bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft beslist dat op 30 maart 2020 een nieuwe mondelinge behandeling zal plaatsvinden. In verband met Covid-19 heeft die mondelinge behandeling echter niet plaatsgevonden. Partijen hebben vervolgens desgevraagd verklaard af te zien van een dagbepaling voor een nieuwe mondelinge behandeling en de rechtbank verzocht schriftelijk verder te procederen.
1.12.
Bij akte van 17 juni 2020 heeft Nieuwenhuis Bouw een productie overgelegd. Bij antwoordakte van 15 juli 2020 heeft [eiser/verweerder1] c.s. hierop gereageerd.
1.13.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De wijzigingen van eis in conventie en reconventie

2.1.
Bij akte van 7 maart 2018 heeft [eiser/verweerder1] c.s. haar vordering vermeerderd, waarna haar eis luidt:
Dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, Nieuwenhuis Bouw veroordeelt tot voldoening van € 320.071,78 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 7 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
2.2.
Bij akte van 17 juli 2019 en vervolgens bij akte van 14 augustus 2019 heeft Nieuwenhuis Bouw haar eis in reconventie gewijzigd, waarna deze – samengevat – als volgt luidt:
Damwand: [eiser/verweerder1] c.s. hoofdelijk te veroordelen om aan Nieuwenhuis Bouw een bedrag te betalen van € 66.434,45, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 13 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede van € 6.352,50, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 8 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
Onbetaald gebleven stichtingskosten: [eiser/verweerder1] c.s. te veroordelen om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de notaris schriftelijk te berichten en onvoorwaardelijk te machtigen opdat het depotbedrag aan Nieuwenhuis Bouw wordt vrijgegeven, op straffe van een dwangsom;
Aandeel in verlies: [eiser/verweerder1] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan Nieuwenhuis Bouw van een bedrag van € 54.342,-, te vermeerderen met rente vanaf 17 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
Kavel nr. 34: [eiser/verweerder1] c.s. te veroordelen om haar onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan eigendomsoverdracht van kavel nr. 34 aan Nieuwenhuis Bouw, vrij van beslagen en/of vrij van andere beperkte rechten, en zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag voor iedere dag dat [eiser/verweerder1] c.s., of één van hen, na het verstrijken van 14 dagen na betekening van dit vonnis daarmee in gebreke blijft – met een maximum van € 230.000,- – voor voldoening waarvan [eiser/verweerder1] c.s. hoofdelijk, des dat als de een betaalt de ander zal zijn gekweten, wordt veroordeeld, met bepaling dat – indien [eiser/verweerder1] c.s. of een van hen in gebreke blijft – het vonnis in de plaats treedt van haar medewerking tot levering bij de notaris en zulks onder gehoudenheid van Nieuwenhuis Bouw om ten tijde van de eigendomsoverdracht ten gunste van [eiser/verweerder1] c.s. te voldoen de somma van € 150,02, dan wel van enig ander bedrag door de rechtbank in goede justitie vast te stellen alsmede, in het geval [eiser/verweerder1] c.s. na het verstrijken van 60 kalenderdagen na betekening van het door de rechtbank te wijzen vonnis kavel nr. 34 niet vrij van beslagen en/of andere beperkte rechten aan Nieuwenhuis heeft geleverd, [eiser/verweerder1] c.s. hoofdelijk te veroordelen, des dat als de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, om aan Nieuwenhuis Bouw schadevergoeding te betalen, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, en voor alsdan de titel tot levering – wegens toerekenbaar tekortschieten van [eiser/verweerder1] c.s. in de op hen rustende leverplicht – te ontbinden;
Aandeel kosten aansluitingen openbare nutsvoorzieningen: [eiser/verweerder1] c.s. hoofdelijk te veroordelen, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Nieuwenhuis Bouw te voldoen het bedrag van € 17.159,30, althans enig ander bedrag door uw rechtbank in goede justitie vast te stellen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 8 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
Met de hoofdelijke veroordeling van [eiser/verweerder1] c.s. in de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie, waaronder de kosten van het gelegde conservatoire beslag op kavel nr. 34 en de nakosten.

3.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie

3.1.
In het tussenvonnis van 31 januari 2018 heeft de rechtbank Nieuwenhuis Bouw in conventie veroordeeld om binnen 14 dagen na betekening van dit tussenvonnis alle
koop-/aannemingsovereenkomsten met betrekking tot de kavels aan de Buitenwaarden te Grafhorst en eventuele aanvullende overeenkomsten aan [eiser/verweerder1] en [eiser/verweerder2] ter beschikking te stellen, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat Nieuwenhuis Bouw daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,-. Verder is de zaak in conventie en reconventie verwezen naar de rolzitting van 7 maart 2018 voor het nemen van akte door [eiser/verweerder1] c.s. met het in punt 4.13 en 4.14 van het vonnis omschreven doel.
3.2.
In punt 4.13 en 4.14 van het tussenvonnis van 31 januari 2018 staat het volgende:
4.13
Met het voorgaande is het juridische raamwerk van de afrekening tussen partijen gegeven. De rechtbank heeft evenwel onvoldoende houvast in de processtukken om op basis hiervan een eindvonnis te wijzen. De rechtbank zal daarom allereerst [eiser/verweerder1] en [eiser/verweerder2] de gelegenheid geven haar vordering cijfermatig uiteen te zetten / berekenen en zo nodig met stukken te onderbouwen. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de rolzitting van 7 maart 2018, waarna Nieuwenhuis Bouw gelegenheid zal krijgen hierop bij akte te reageren. Voor zover Nieuwenhuis Bouw daarbij producties in het geding brengt, zullen [eiser/verweerder1] c.s. en [eiser/verweerder2] de gelegenheid krijgen om ook daar weer op te reageren. De rechtbank zal een eiswijziging, voor zover deze uitsluitend verband houdt met een nieuw opgestelde berekening, toestaan.
4.14
Partijen zullen bij het opstellen van voornoemde akte ook rekening moeten houden met eventuele stukjes grond die wel aan kopers zijn geleverd, maar die geen onderdeel uitmaken van de overeenkomst tussen [eiser/verweerder1] en [eiser/verweerder2] en Nieuwenhuis Bouw. De opbrengst hiervan dient immers logischerwijs in zijn geheel aan [eiser/verweerder1] en [eiser/verweerder2] te worden toegerekend.
3.3.
In punt 4.15 van het tussenvonnis van 31 januari 2018 staat:
4.15
Om een deugdelijke berekening te kunnen opstellen, is het voor [eiser/verweerder1] en [eiser/verweerder2] noodzakelijk inzicht krijgen in de volledige opbrengst van elke kavel, inclusief de na de overdracht nog rechtstreeks aan Nieuwenhuis Bouw betaalde bedragen. De rechtbank zal daarom de vordering van [eiser/verweerder1] en [eiser/verweerder2] met betrekking tot het ter beschikking stellen binnen veertien dagen van alle koop- en aannemingsovereenkomsten en eventuele aanvullende overeenkomsten door Nieuwenhuis Bouw toewijzen, waarbij de gevorderde dwangsom als volgt zal worden gemaximeerd. Iedere verdere beslissing zal de rechtbank aanhouden.
3.4.
In het tussenvonnis van 31 januari 2018 is verder in rechtsoverweging 4.8 vastgesteld dat artikel 7 van de overeenkomst van 16 juni 2014 onverkort van toepassing is en dat de winstdeling bij de negen aan derden verkochte kavels conform deze bepaling moet worden berekend. Dit geldt ook voor kavel 34, dat door Nieuwenhuis Bouw aan haar zelf is verkocht voor € 213.500,- (rechtsoverweging 4.9). Verder is relevant dat in rechtsoverweging 4.10 is vastgesteld dat onder de kosten voor het aanleggen van de damwand, die door [eiser/verweerder1] c.s. aan Nieuwenhuis Bouw moeten worden vergoed, niet alleen vallen de in de factuur van 29 juni 2016 opgenomen kosten, maar ook die van de constructeur ad € 5.250,- ex btw. In rechtsoverweging 4.11 van het tussenvonnis van 31 januari 2018 is vastgesteld dat de kosten van Nieuwenhuis Bouw voor het uitgraven van de privéhaven, waaronder de kosten van vergruizen van het aangetroffen puin, voor haar rekening blijven. Ten slotte is in rechtsoverweging 4.12 vastgesteld dat uit artikel 7 lid 1 van de overeenkomst volgt dat van de opbrengst boven € 115.000,- bij elke kavel de kosten van de makelaar, de notariskosten en de kosten voor de aansluitingen op de openbare nutsvoorzieningen worden afgetrokken. De rechtbank wijst er in die rechtsoverweging op dat de eerste twee kostenposten bij de notaris zijn meegenomen, maar dat de kosten voor de aansluiting op de openbare nutsvoorzieningen door Nieuwenhuis Bouw zijn betaald, maar nog niet zijn verrekend. De desbetreffende facturen die door Nieuwenhuis Bouw zijn overgelegd, moeten door [eiser/verweerder1] c.s. worden betaald, met uitzondering van de daarin opgenomen tijdelijke (bouw)aansluitingskosten, te weten € 919,60 inclusief btw (factuur 91101407 Enexis, kavel 34) en € 673,10 inclusief btw (Vitens).
3.5.
Bij akte van 7 maart 2018 heeft [eiser/verweerder1] c.s. een berekening gemaakt van wat partijen over en weer aan elkaar verschuldigd zijn en daarbij haar eis vermeerderd tot een bedrag van € 320.071,78. [eiser/verweerder1] c.s. stelt dat de door Nieuwenhuis Bouw aangeleverde stukken niet volledig waren en dat zij met de beschikbare gegevens heeft gerekend. Kavel 34 is weliswaar nog niet geleverd, maar dat is volgens [eiser/verweerder1] c.s. geheel te wijten aan Nieuwenhuis Bouw, zodat over deze kavel wel (alvast) moet worden afgerekend. [eiser/verweerder1] c.s. stelt verder in deze akte dat zij niet beschikte over de uiteindelijke verkoopprijs van Buitenwaarden 38, maar deze te hebben afgeleid uit de in rekening gebracht makelaarscourtage en daarmee te zijn gekomen tot een verkoopprijs van € 201.166,-. [eiser/verweerder1] c.s. vordert per kavel de wettelijke handelsrente vanaf de leveringsdatum en heeft deze in de akte steeds berekend tot en met 6 maart 2018.
3.6.
Verder heeft [eiser/verweerder1] c.s. in de akte per kavel aangegeven hoe de berekening volgens haar moet worden gemaakt en wat het tussen partijen te verdelen bedrag is. Per kavel geeft zij de volgende posten op: verkoopprijs kavel, grondaandeel [eiser/verweerder1] c.s., bouwsom Nieuwenhuis, kosten aftrek [eiser/verweerder1] c.s., bij Nieuwenhuis Bouw ingehouden kosten en een renteopbrengst. Alleen bij kavel 34 betrekt [eiser/verweerder1] c.s. geen kosten voor [eiser/verweerder1] c.s. en Nieuwenhuis Bouw. Met deze berekeningen komt [eiser/verweerder1] c.s. uit op een door Nieuwenhuis Bouw aan haar te betalen bedrag van € 387.372,01. Met uitzondering van de kavels 34 en 38, zijn de posten in de akte gelijk aan die van de dagvaarding. Ze zijn verder niet nader onderbouwd.
3.7.
Op dit bedrag brengt [eiser/verweerder1] c.s. € 12.349,99 in mindering omdat bij vier kavels de verkoop van percelen grond meer heeft opgeleverd dan het gefixeerde bedrag van
€ 45.000,- en dit in totaal een bedrag van € 24.699,98 inclusief btw beslaat. Zij stelt dat dit meerdere – net als bij de bouwkosten – tussen partijen moet worden verdeeld bij helfte.
3.8.
[eiser/verweerder1] c.s. hebben uit de door Nieuwenhuis Bouw aan haar ter beschikking gestelde Woonborg Bouwzekerheidsovereenkomsten, die met de kopers van de percelen 36, 38, 40, 42 en 44 zijn gesloten, geconstateerd dat voor de kavels 36, 40 en 42 hogere bedragen zijn overeengekomen dan waarmee is gerekend in de afrekening van de notaris. Ook voor deze extra bedragen maakt [eiser/verweerder1] c.s. aanspraak op de helft, te weten in totaal een bedrag van € 5.996,-.
3.9.
Ten slotte heeft Nieuwenhuis Bouw volgens [eiser/verweerder1] c.s. bij de kavels 26, 36 en 44 extra stukjes grond verkocht, waarvan de opbrengst volledig aan haar ten goede dient te komen. Hierbij gaat het volgens haar om een totaalbedrag van € 29.600,-.
3.10.
[eiser/verweerder1] c.s. stelt dat zij recht heeft op € 410.018,03 (de optelsom van de volgende bedragen: € 375.022,03 / € 5.996,- / € 29.600,-) en dat op dit bedrag in mindering komt de kosten van de damwand ad € 72.786,95 en € 17.159,30 (de aansluitkosten), zodat een door Nieuwenhuis Bouw aan haar te betalen bedrag resteert van € 320.071,78.
3.11.
Nieuwenhuis Bouw voert bij antwoordakte van 17 juli 2018 aan dat [eiser/verweerder1] c.s. geen enkele onderbouwing geeft van de in de akte van 7 maart 2018 opgenomen bedragen en dat deze niet corresponderen met de door partijen al in de procedure uitgewisselde en met bewijsstukken onderbouwde gegevens. De bedragen komen – op de rentecomponent na – nagenoeg volledig overeen met de gegevens per kavel die [eiser/verweerder1] c.s. in haar dagvaarding had opgenomen, terwijl nog steeds geen nadere uitleg of onderbouwing aan de genoemde posten wordt gegeven. Daarbij wordt geen rekening gehouden met de gegevens zoals die door de rechtbank zijn vermeld onder de feiten in de tussenvonnis, aldus Nieuwenhuis Bouw. Daarmee ligt volgens Nieuwenhuis Bouw de vordering voor afwijzing gereed omdat de rechtbank heeft overwogen dat het tot dan toe gevoerde debat haar onvoldoende houvast bood om eindvonnis te wijzen.
3.12.
Nieuwenhuis Bouw voert verder aan dat zij voldaan heeft aan de bij tussenvonnis aan haar opgelegde verplichting om [eiser/verweerder1] c.s. te voorzien van alle relevante informatie en documentatie om haar berekeningen op te maken. De door [eiser/verweerder1] c.s. aangehouden koopsom voor kavel 38 van € 201.166,- is onjuist en blijkt niet uit de stukken. Uit de onderliggende koop-/aannemingsovereenkomst, die door Nieuwenhuis Bouw is overgelegd, volgt dat dit een bedrag van € 190.500,- moet zijn, aldus Nieuwenhuis Bouw.
3.13.
Verder voert Nieuwenhuis Bouw aan dat de door [eiser/verweerder1] c.s. per kavel opgevoerde makelaarskosten onjuist zijn, onder overlegging van de door de notaris aan beide partijen verstrekte per kavel gemaakte afrekeningen. Ook andere bedragen wijken af, waaronder het bij kavel 26 door [eiser/verweerder1] c.s. aangehouden ontvangen bedrag: uit zowel het depotoverzicht als de afrekening blijkt volgens Nieuwenhuis Bouw dat dit een bedrag van € 59.290,- moet zijn en niet € 54.450,-. Nieuwenhuis Bouw berekent dat de totale verkoopopbrengst van alle kavels een bedrag is van € 2.040.500,- en dat per saldo Nieuwenhuis Bouw al een bedrag van € 544.349,98 heeft betaald, zodat een door [eiser/verweerder1] c.s. ten titel van koopsom te vorderen bedrag resteert van € 150,02.
3.14.
De rechtbank blijft bij de vaststelling in het tussenvonnis van 31 januari 2018 dat de winstdeling moet worden afgewikkeld met inachtneming van artikel 7 van de overeenkomst. De opbrengst van de verkoop van de kavels moet bij helfte worden verdeeld volgens de in dat artikel genoemde winstdeling. In artikel 7 wordt een totale kostprijs genoemd van € 115.000,- per woning. Dit bedrag is kennelijk – zo volgt uit de considerans onder e in de overeenkomst – opgebouwd uit de door partijen begrote bouwkosten van
€ 70.000,- per woning, waarbij de grondwaarde € 45.000,- bedraagt. Deze twee bedragen tellen immers op tot € 115.000,- per woning. Partijen verhogen de genoemde bedragen en rekenen beide met een kostprijs van € 139.150,- per woning, zodat de rechtbank dit bedrag volgt. De kostprijs van de tien woningen is dus in totaal € 1.391.500,-. De in punt 2.2 van het tussenvonnis van 31 januari 2018 genoemde verkoopprijzen, vermeerderd met de verkoopprijs van perceel 34 ad € 213.500,- tellen op tot een totaalbedrag van € 2.040.500,-. [eiser/verweerder1] c.s. heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld dat deze weergave van de feiten voor wat betreft de verkoopprijs van kavel 38 zoals opgenomen in het tussenvonnis van 31 januari 2018 onjuist zou zijn, reden waarom de rechtbank uitgaat van de aldaar genoemde bedragen. Op het totaalbedrag van € 2.040.500,- aan verkoopprijs moet de kostprijs van de 10 percelen in mindering worden gebracht, te weten een totaalbedrag van € 1.391.500,-, waarmee een tussen partijen te verdelen bedrag resteert van € 649.000,-.
3.15.
Artikel 7 bepaalt dat van dit bedrag de kosten van de makelaar, notariskosten en de kosten voor de aansluiting van de openbare nutsvoorzieningen moeten worden afgetrokken. De door [eiser/verweerder1] c.s. aangehouden en niet nader onderbouwde bedragen voor deze kosten, kan de rechtbank niet plaatsen onder meer omdat er geen uitsplitsing wordt gemaakt. Er wordt door [eiser/verweerder1] c.s. steeds een totaalbedrag aan kosten voor rekening van enerzijds [eiser/verweerder1] c.s. en anderzijds Nieuwenhuis Bouw vermeld, zonder dat het de rechtbank duidelijk is hoe dit totaalbedrag tot stand is gekomen en past binnen de systematiek van artikel 7 van de overeenkomst. De genoemde bedragen bij deze posten zijn bovendien gemotiveerd betwist door Nieuwenhuis Bouw en vervolgens niet alsnog uitgelegd en onderbouwd door [eiser/verweerder1] c.s. Daarom rekent de rechtbank met de door Nieuwenhuis Bouw hiervoor aangehouden en onderbouwde bedragen, te weten respectievelijk € 21.776,- aan makelaarskosten, € 43.587,- aan notariskosten en € 34.319,- aan kosten voor de aansluiting van openbare nutsvoorzieningen. Nieuwenhuis Bouw heeft bij het bepalen van de hoogte van de kosten van de openbare nutsvoorzieningen acht geslagen op hetgeen daarover in rechtsoverweging 4.12 in het tussenvonnis van 31 januari 2018 is beslist en al een bedrag van € 1.592,70 op deze [eiser/verweerder2] in mindering gebracht. Anders dan bij de vordering ten aanzien van de damwand (zie punt 3.23), worden de kosten aansluitingen openbare nutsvoorzieningen verwerkt in de berekening van de winstdeling ex artikel 7 van de overeenkomst. Om die reden gaat de rechtbank voorbij aan de gevorderde rente over deze [eiser/verweerder2]. Daarmee resteert een saldo van € 549.318,- dat door partijen bij helfte moet worden verdeeld, zodat aan zowel [eiser/verweerder1] c.s. als aan Nieuwenhuis Bouw een bedrag van
€ 273.659,- aan winst toekomt.
3.16.
De rentevorderingen van [eiser/verweerder1] c.s. met betrekking tot de winstdeling worden grotendeels afgewezen, omdat niet inzichtelijk is gemaakt wat de grondslag hiervan is en hoe de genoemde bedragen zijn opgebouwd. Indien na verrekening nog een aan [eiser/verweerder1] c.s. te betalen bedrag overblijft, dan heeft [eiser/verweerder1] c.s. recht op de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf veertien dagen na datum van dit vonnis. Omdat het geldbedrag verschuldigd is uit hoofde van een zakelijke overeenkomst, is de wettelijke handelsrente verschuldigd.
3.17.
Nieuwenhuis Bouw erkent verder nog een bedrag van € 150,02 aan [eiser/verweerder1] c.s. verschuldigd te zijn, als restant koopsom bouwperceel. Dit bedrag wordt hierna betrokken bij de vordering in reconventie met betrekking tot de levering van perceel 34.
3.18.
[eiser/verweerder1] c.s. heeft onvoldoende duidelijk gemaakt wat de grondslag is van een verhoging van het gefixeerde bedrag aan verkoopopbrengst. Het meerdere is immers betrokken in de winstdeling van artikel 7 van de overeenkomst, zoals Nieuwenhuis Bouw terecht aanvoert. Daarop heeft [eiser/verweerder1] c.s. niet alsnog uitgelegd waarom het bedrag zou moeten worden verhoogd. De rechtbank gaat hier dan ook aan voorbij.
3.19.
[eiser/verweerder1] c.s. stelt dat er sprake is van meerwerk bij de kavels 36, 40 en 42 en dat zij recht heeft op 50% daarvan. Dit is betwist door Nieuwenhuis Bouw. [eiser/verweerder1] c.s. heeft deze stelling vervolgens niet of althans onvoldoende onderbouwd, zodat deze niet wordt gevolgd.
3.20.
[eiser/verweerder1] c.s. stelt dat Nieuwenhuis Bouw buiten de tussen partijen gesloten overeenkomst enkele stukjes grond heeft verkocht waarvan de opbrengst volledig ten goede dient te komen aan [eiser/verweerder1] c.s. Het gaat volgens [eiser/verweerder1] c.s. hierbij om de kavels 26, 36 en 44 en respectievelijk om de bedragen € 4.840,-, € 13.840,- en € 10.920,-, te weten in totaal een bedrag € 29.600,-. Nieuwenhuis Bouw betwist dat bij deze kavels sprake is van levering van dergelijke stukjes grond en voor deze prijs. Bij gebreke van een (nadere) onderbouwing van deze stelling door [eiser/verweerder1] c.s., wordt dit deel van het gevorderde als onvoldoende gemotiveerd, afgewezen.
3.21.
Bij akte van 17 juni 2020 overlegt Nieuwenhuis Bouw een brief van 21 oktober 2019 waarin de advocaat van [eiser/verweerder1] c.s. aan Nieuwenhuis Bouw schrijft dat [eiser/verweerder1] en [eiser/verweerder2] een vordering hebben op Nieuwenhuis Bouw en dat zij in hun onderlinge verhouding tot de helft gerechtigd zijn in de desbetreffende vordering. Bij akte van 21 oktober 2019, zo vervolgt de advocaat, is het aandeel van [eiser/verweerder1] in de vordering overgedragen aan [eiser/verweerder2] en wordt van deze overdracht mededeling gedaan. Dat betekent, zo staat in de brief, dat vanaf deze datum nog slechts bevrijdend kan worden betaald aan [eiser/verweerder2]. Nieuwenhuis Bouw stelt in haar akte van 17 juni 2020 dat [eiser/verweerder1] geen belang meer heeft bij de door hem in deze procedure ingestelde rechtsvordering, zodat hij om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het is bovendien een deelbare vordering, zodat aan [eiser/verweerder2] niet meer kan worden toegewezen dan 50% en hij zijn eis niet heeft vermeerderd tot 100%.
3.22.
Bij akte van 15 juli 2010 betwist [eiser/verweerder1] c.s. de conclusies die Nieuwenhuis Bouw aan de akte van cessie tussen [eiser/verweerder1] en [eiser/verweerder2] verbindt. De rechtbank volgt deze betwisting: [eiser/verweerder1] heeft nog steeds een rechtmatig belang bij de uitkomst van de procedure omdat de verdere invulling van de afspraken tussen [eiser/verweerder1] en [eiser/verweerder2] mede afhankelijk is van de uitkomst ervan, zo heeft [eiser/verweerder1] c.s. aangevoerd. De stelling dat slechts 50% kan worden toegewezen, gaat niet op omdat [eiser/verweerder1] c.s. geen verplichting heeft om de eis in deze procedure aan te passen aan de inhoud van de akte van cessie die ziet op hun onderlinge verhouding en eventuele regresvordering. Op [eiser/verweerder1] c.s. rust niet de verplichting hetgeen zij kennelijk met de akte van cessie heeft willen bereiken, alsnog (ook) een eiswijziging in deze procedure te bewerkstelligen.
3.23.
De kosten van de damwand en die van de constructeur, die [eiser/verweerder1] c.s. aan Nieuwenhuis Bouw moet vergoeden, beslaan onbetwist een bedrag van € 72.786,95. De gevorderde rente is niet betwist, zodat deze eveneens wordt toegewezen. De wettelijke handelsrente beslaat over de factuur voor de damwand een bedrag van € 25.391,07 (berekend vanaf 13 juli 2016 tot en met datum vonnis over het factuurbedrag van
€ 66.434,45) en over de factuur voor de constructiekosten een bedrag van € 2.669,13 (berekend vanaf 8 maart 2017 tot en met datum vonnis over het factuurbedrag van
€ 6.352,50). Inclusief rente beslaat de vordering damwand en constructiekosten een bedrag van € 100.847,15.
3.24.
De rechtbank blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in haar tussenvonnis van 31 januari 2018 ten aanzien van de stichtingskosten, het uitdiepen van de privé-haven en het aandeel verlies. De rechtbank heeft op deze punten uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist en aldus een eindbeslissing gegeven. Voor een dergelijke beslissing geldt de regel dat daarvan in dezelfde instantie niet meer kan worden teruggekomen, behoudens indien bijzondere, door de rechter in zijn desbetreffende beslissing nauwkeurig aan te geven omstandigheden het onaanvaardbaar zouden maken dat de rechter aan de eindbeslissing in kwestie zou zijn gebonden. Dit laatste kan met name het geval zijn indien sprake is van een evidente feitelijke of juridische misslag van de rechter of indien de desbetreffende beslissing blijkt te berusten op een, niet aan de belanghebbende partij toe te rekenen, onjuiste feitelijke grondslag. Door Nieuwenhuis Bouw is onvoldoende aangevoerd om aan deze toets te voldoen. Dit deel van het door Nieuwenhuis Bouw gevorderde zal dan ook worden afgewezen en er zal niet alsnog een bewijsopdracht worden gegeven.
3.25.
De vordering in reconventie voor wat betreft kavel 34 is bij akte van 14 augustus 2019 gewijzigd in verband met door de Gemeente Kampen ten laste van [eiser/verweerder1] gelegd conservatoir beslag, onder meer op het aandeel in de eigendomsrechten van [eiser/verweerder1] in kavel 34. Vervolgens is [eiser/verweerder1] bij verstekvonnis van 24 april 2019 veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 500.000,- aan de Gemeente Kampen. Nieuwenhuis Bouw vreest dat [eiser/verweerder1] c.s. haar verplichting perceel 34 vrij van beslag te leveren niet kan nakomen en dat de levering wordt gefrustreerd door executiemaatregelen van de Gemeente Kampen.
3.26.
Bij antwoordakte van 18 september 2019 voert [eiser/verweerder1] c.s. aan dat zij niet bekend is met het verstekvonnis en de betekening daarvan. Zij is niet gekend in de executiemaatregelen door de Gemeente Kampen. Volgens [eiser/verweerder1] c.s. staan deze echter niet in de weg aan een levering van perceel 34 aan Nieuwenhuis Bouw. Zij voert aan dat Nieuwenhuis Bouw een eventueel nadeel aan zichzelf te wijten heeft, door niet eerder af te nemen toen [eiser/verweerder1] c.s. dat vorderde.
3.27.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit laatste dat de vordering van [eiser/verweerder1] c.s. in kortgeding is gestrand, zodat Nieuwenhuis Bouw niet zonder meer een verwijt te maken valt dat zij het perceel niet op vordering van [eiser/verweerder1] c.s. heeft afgenomen. Maar hoe dan ook rust op [eiser/verweerder1] c.s. nog steeds de verplichting kavel 34 vrij van beslag te leveren, dat staat niet ter discussie tussen partijen. De gewijzigde vordering van Nieuwenhuis Bouw ten aanzien van de levering van kavel 34, tegen betaling van € 150,02 is verder niet of althans onvoldoende betwist, zodat de rechtbank deze integraal zal toewijzen, inclusief de daarbij gevorderde ontbinding van de titel tot levering indien [eiser/verweerder1] c.s. niet binnen 60 kalenderdagen na betekening van dit vonnis vrij van beslagen en/of andere beperkte rechten aan Nieuwenhuis Bouw heeft geleverd. De ontbinding is in dat geval gestoeld op het toerekenbaar tekortschieten van [eiser/verweerder1] c.s. in de op hen rustende leverplicht, zodat deze eveneens een rechtsgrond oplevert voor de gevorderde schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. De dwangsom zal worden gemaximeerd tot een bedrag van € 1.000,- per dag en € 60.000,- in totaal.
3.28.
Nieuwenhuis Bouw vordert de beslagkosten van het door haar op 28 februari 2018 op kavel 34 gelegde conservatoire leveringsbeslag. [eiser/verweerder1] c.s. heeft haar medewerking aan de levering onthouden omdat zij deze wilde leveren op basis van de door haar voorgestane afrekening conform de overige percelen. Uit het voorgaande blijkt dat dit standpunt niet terecht is geweest. [eiser/verweerder1] c.s. wordt immers verplicht te leveren onder ontvangst van een bedrag van € 150,02. De gevorderde beslagkosten worden dan ook toegewezen en begroot op een bedrag van € 207,02 aan explootkosten (de optelsom van
€ 201,44 en € 68,58), te vermeerderen met 1 punt van het toepasselijke liquidatietarief voor het verzoekschrift ad € 452,- en het griffierecht ad € 626,-.
3.29.
De conclusie van het voorgaande is dat in conventie de vordering van [eiser/verweerder1] c.s. wordt toegewezen tot een bedrag van € 172.811,85 (te weten € 273.659,- minus
€ 100.847,15), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf veertien dagen na datum van het vonnis. In reconventie zijn de vorderingen onder A. ten aanzien van de damwand (inclusief rente) en onder F. ten aanzien van de kosten aansluitingen openbare nutsvoorzieningen (exclusief rente) toegewezen en verrekend met het in conventie te betalen bedrag. De reconventionele vordering met betrekking tot kavel 34 wordt toegewezen als gevorderd, waarbij de gevorderde dwangsom wordt gematigd en eveneens de gevorderde beslagkosten tot een bedrag van € 1.285,02 worden toegewezen.
3.30.
De rechtbank zal het vonnis voor wat betreft de vorderingen in conventie uitvoerbaar bij voorraad verklaren, nu dit is gevorderd. Nieuwenhuis Bouw heeft gewezen op het restitutierisico, mede gelet op het verstekvonnis van de Gemeente Kampen. Dit is echter onvoldoende reden om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De rechtbank zal eveneens het vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad verklaren: uit de bij conclusie van antwoord geformuleerde eis in reconventie, blijkt voldoende dat dit zo was bedoeld. Bij de latere eiswijzigingen is die beginzin van die eis niet opnieuw vermeld, echter zonder dat uit het weglaten ervan de bedoeling blijkt dat de verzochte uitvoerbaarheid bij voorraad kwam te vervallen.
3.31.
Omdat partijen in conventie en reconventie deels in het gelijk en in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
veroordeelt Nieuwenhuis Bouw tot voldoening van € 172.811,85 (eenhonderd tweeënzeventigduizend achthonderdelf euro en vijfentachtig cent) te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf veertien dagen na datum van dit vonnis tot aan de dag van de algehele betaling;
4.2.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
4.3.
verklaart de beslissing onder punt 4.1 uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
4.5.
veroordeelt [eiser/verweerder1] c.s. om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis haar onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan eigendomsoverdracht van kavel nr. 34 aan Nieuwenhuis Bouw, vrij van beslagen en/of vrij van andere beperkte rechten, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag voor iedere dag dat [eiser/verweerder1] c.s., of één van hen, na het verstrijken van genoemde termijn daarmee in gebreke blijft – met een maximum van
€ 60.000,- – voor voldoening waarvan [eiser/verweerder1] c.s. hoofdelijk wordt veroordeeld, des dat als de een betaalt de ander zal zijn gekweten;
4.6.
bepaalt dat indien [eiser/verweerder1] c.s. of een van hen in gebreke blijft aan de veroordeling onder 4.5 te voldoen het vonnis in de plaats treedt van de benodigde medewerking van [eiser/verweerder1] c.s. aan levering bij de notaris;
4.7.
veroordeelt Nieuwenhuis Bouw ten tijde van de hiervoor genoemde eigendomsoverdracht tot betaling aan [eiser/verweerder1] c.s. te voldoen een bedrag van € 150,02 (eenhonderd vijftig euro en twee cent);
4.8.
bepaalt voor dat indien [eiser/verweerder1] c.s. niet binnen 60 kalenderdagen na betekening van dit vonnis kavel nr. 34 vrij van beslagen en/of andere beperkte rechten aan Nieuwenhuis heeft geleverd, de titel tot levering wordt ontbonden wegens toerekenbaar tekortschieten van [eiser/verweerder1] c.s. in de op hen rustende leverplicht en veroordeelt [eiser/verweerder1] c.s. in dat geval hoofdelijk , des dat als de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van schadevergoeding aan Nieuwenhuis Bouw, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
4.9.
veroordeelt [eiser/verweerder1] c.s. tot betaling van de door Nieuwenhuis Bouw gemaakte beslagkosten, tot op heden begroot op een bedrag van € 1.285,02;
4.10.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
4.11.
verklaart de beslissing onder punt 4.5 tot en met 4.9 uitvoerbaar bij voorraad;
4.12.
wijst af het meer of anders gevorderde;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.K. Korteweg en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2020.