ECLI:NL:RBNHO:2020:7268

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 september 2020
Publicatiedatum
16 september 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3130
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen inzake NOW-regeling en loonsomverhoging

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een tegemoetkoming op grond van de NOW-regeling. Eiseres had een tegemoetkoming van € 21.400,- aangevraagd, waarvan € 17.121,- als voorschot was betaald. Eiseres stelde dat de loonsom voor de berekening van de voorschotten verhoogd moest worden met 8,33% omdat zij per vier weken salaris uitbetaalde, terwijl het UWV de aangifte per maand hanteerde. Het UWV verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de NOW-regeling duidelijk is geformuleerd en dat de loonsom alleen verhoogd kan worden met 8,33% als de werkgever daadwerkelijk per vier weken aangifte doet. Eiseres deed echter aangifte per maand, wat volgens de rechtbank betekent dat de loonsom niet verhoogd kan worden. De rechtbank oordeelde dat er geen ruimte was voor een hardheidsclausule in de regeling, en dat de berekening van het UWV correct was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het UWV.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijkheid en eenvoud in de uitvoering van de NOW-regeling, vooral gezien de urgentie van de situatie rondom de coronamaatregelen. De rechtbank concludeerde dat de regeling geen ruimte biedt voor afwijkingen en dat de hoogte van de tegemoetkoming juist was vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/3130

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2020 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres,

en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. Roos).

Procesverloop

Bij besluit van 10 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een tegemoetkoming op grond van de Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW) toegekend van € 21.400,-. Hiervan is € 17.121,- als voorschot betaald.
Bij besluit van 4 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2020. In verband met de maatregelen rondom het corona virus is dit middels een Skype-gesprek gegaan. [naam] heeft namens eiseres deelgenomen aan dit gesprek en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Op 7 april heeft [naam] , directeur van [eiseres] B.V. een aanvraag gedaan op grond van de NOW in verband met een verwacht omzet verlies van 100% vanaf 1 maart 2020. Deze is aangevraagd voor de maanden maart, april en mei 2020 voor het loonheffingsnummer [#] . Hierbij heeft hij een financieel jaaroverzicht bijgevoegd van het jaar 2019.
1.2.
Verweerder heeft aan eiseres bij besluit van 10 april 2020 een tegemoetkoming toegekend van € 21.400,-. Hiervan is € 17.121,- als voorschot betaald. Als bijlage bij dit besluit is de berekening gevoegd. Hieruit volgt dat verweerder uitgegaan is van de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 waarin omzetverlies wordt geleden. Verder is uitgegaan van de loonsom in het aangiftetijdvak januari 2020. Omdat het gaat om een tegemoetkoming in de loonkosten voor een periode van 3 maanden wordt dit bedrag vermenigvuldigd met 3. Er geldt per werknemer een maximum van € 9.538,- per maand. Verder wordt uitgegaan van een verhoging van 30% van de gemaximeerde loonsom, voor aanvullende kosten en lasten, zoals werkgeverspremies, pensioenbijdragen en betalingen vakantiegeld. Uitgegaan is van 100% omzetverlies. De tegemoetkoming bedraagt maximaal 90% van de gemaximeerde loonsom (inclusief verhoging) en het voorschot bedrag is 80%. De gemaximeerde loonsom bedraagt € 18.291,-. Het omzetverlies is 100%. Dit bedrag wordt vermenigvuldigd met 1,3 = € 23.778,-. De tegemoetkoming bedraagt dan 90% hiervan =
€ 21.400,-. Het totale voorschot is dan 80% van dit bedrag = € 17.121. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
2.
2.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat bij de berekening van de voorschotten is uitgegaan van het SV-loon van de loonaangifte januari 2020. De salarissen worden echter per 4 weken betaald. De administratie is gebaseerd op 4 weken verloning en het aangiftetijdvak voor de loonheffing is maandelijks. In de maand-aangifte loonheffing pakt het systeem de 4 weken verloning en in november vallen twee perioden van 4 weken samen. Het systeem pakt dan in november twee periode samen in de maandaangifte. De loonsom voor de berekening van de voorschotten zou gelet hierop opgehoogd moeten worden met 8,33% (13/12e) zodat de 4 weken loonsom omgerekend wordt naar de maand loonsom.
2.2.
Het bezwaar van eiseres is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Eiseres heeft aangifte gedaan per maand. Verweerder houdt de aangifte aan zoals door eiseres gedaan. Alleen als een werkgever per 4 weken loonaangifte doet wordt het loon omgerekend naar het loon over een maand door het te verhogen met 8,33%. Hiervan is in het geval van eiseres geen sprake. Er is geen ruimte om hiervan af te wijken. Een hardheidsclausule ontbreekt. Dit is bewust door de wetgever gedaan omdat dit niet past in de randvoorwaarden van de regeling. Het betreft een noodmaatregel die eenvoudig moet zijn om verweerder in staat te stellen grote aanvragen snel te kunnen behandelen. Een hardheidsclausule brengt dit in gevaar. Bovendien is toepassing van de hardheidsclausule aangewezen wanneer sprake is van een situatie dat toepassing van de regeling zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard in niet precies te voorziene gevallen op groepen van gevallen. Daar is in het geval van eiseres geen sprake van. Er is juist wel voorzien dat de regeling in bepaalde gevallen geen (volledige) oplossing biedt. Dit is echter aanvaard omwille van de eenvoud van de regeling.
3.
3.1.
Eiseres heeft zich in beroep op de volgende standpunten gesteld. Eiseres betaalt de salarissen per vier weken. Uit de aangifte loonheffingen blijkt duidelijk dat dit het geval is. Dit volgt ook uit de code loonbelastingtabel 014, wat betekent dat per vier weken loon wordt betaald. Eiseres heeft een uitdraai van de volledige loonaangifte overgelegd. Verweerder zal naar deze code moeten kijken en niet naar de aangiftetermijn. Er is dan ook een onjuiste waarneming gedaan. De loonsom voor de berekening van de voorschotten moet gelet hierop opgehoogd worden met 8,33%.
3.2.
Verweerder heeft in het verweerschrift onder meer het volgende vermeld. In de NOW-regeling is aangegeven dat als er sprake is van een werkgever die per vier weken aangifte doet voor de loonheffingen, de loonsom verhoogd wordt met 8,33%. Hierbij gaat het om de aangiftetijdvakken die de werkgever hanteert. Dit kan zijn vier weken, een maand, een half jaar en een jaar. Per loonheffingsnummer kan de werkgever maar één van deze aangiftefrequenties hanteren. Die hoeft niet gelijk te zijn aan het loontijdvak dat de werkgever hanteert. Het loonaangiftetijdvak dat gehanteerd wordt geeft de werkgever in zijn loonaangifte op in de loonbelastingtabel. Als een werkgever een loontijdvak heeft van een week of vier weken dan ligt het voor de hand dat hij loonaangifte doet per vier weken. Dat hoeft echter niet. Er zijn werkgevers die daarnaast ook werknemers hebben met een loontijdvak van een maand. De werkgever moet dan binnen het loonheffingsnummer één systematiek hanteren of een nieuw nummer aanvragen.
De werkgever die per maand aangifte doet, moet in zijn aangifte alle betalingen opnemen die in de aangiftemaand liggen. Die aangifte kan ertoe leiden dat in de aangifte van één maand meerdere betalingen zitten. Het kan dus zomaar om zeven weekbetalingen in een maand of twee betalingen van vier weken gaan. Dat is het gevolg van de door de werkgever gekozen systematiek. De vermelding van het gehanteerde loontijdvak in de loonbelastingtabel is opgenomen in de aangifte zodat de belastingdienst kan narekenen of de werkgever de loonheffingen en premies op de juiste manier heeft toegepast. De code zegt niet zozeer iets over de periode waarop het loon betrekking heeft. Daarvoor is de code niet gemaakt. Deze zegt dus ook niets over (de juistheid van) de aangiftefrequenties.
In de NOW-regeling is de ophoging van het loon gekoppeld aan de aangiftetermijn en niet aan de termijn van het loontijdvak. De vermelding van de gehanteerde tabel zegt iets over de berekening van de loonheffingen en premies, maar niet direct over de periode waarop het loon in het aangiftetijdvak betrekking heeft. Als een werkgever per maand aangifte doet dan gaat verweerder ervan uit dat het een maandloon is.
4. In de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak, is het wettelijk kader opgenomen.
5. De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of verweerder de tegemoetkoming juist heeft berekend. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of de loonsom al dan niet met 8,33% moet worden verhoogd.
6. De rechtbank is van oordeel dat de NOW-regeling op dit punt duidelijk is geformuleerd. In artikel 7, derde lid van de NOW staat dat de loonsom wordt verhoogd met 8,33%,
indien sprake is van een werkgever die per vier weken aangifte doetvoor de loonheffingen. Dit staat met dezelfde bewoordingen opgenomen in artikel 10, tweede lid van de NOW-regeling: Voor de loonsom wordt uitgegaan van het loon over het eerste aangiftetijdvak van het jaar 2020, met dien verstande dat
indien er sprake is van een aangiftetijdvak van vier weken, de loonsom in dat aangiftetijdvak wordt verhoogd met 8,33%.
In de toelichting op de regeling staat onder het kopje loonsom vervolgens opgenomen:
Sommige werkgevers doen geen loonaangifte per maand, maar per vier weken.In dat gevalwordt het loon over vier weken omgerekend naar het loon over een maand door het te verhogen met 8,33%.
Vast staat dat eiseres geen aangifte doet per vier weken, maar per maand. Met verweerder is de rechtbank dan ook van oordeel dat eiseres niet valt onder de bepalingen van artikel 7, derde lid, dan wel artikel 10, tweede lid van de NOW en dat er geen aanleiding is om de loonsom te verhogen met 8,33%.
7. Met verweerder is de rechtbank tevens van oordeel dat de regeling geen hardheidsclausule kent. Uit de toelichting volgt dat hier bij het opstellen van de regeling geen ruimte voor was. In de toelichting staat immers:
De snelheid waarmee de noodmaatregel tot stand is gekomen impliceert dat er mogelijk zaken over het hoofd zijn gezien en de regeling onvoorziene omstandigheden kan hebben. Dit hangt samen met de noodzaak van het op zeer korte termijn beschikbaar stellen van voorschotten en de consequentie daarvan dat de definitieve subsidie achteraf wordt vastgesteld door UWV.
8. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen aanleiding en ruimte was tot het verhogen van de loonsom met 8,33% en dat verweerder de hoogte van de tegemoetkoming juist heeft berekend. Het beroep is hierom ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechter, in aanwezigheid van
E.A.D. Horn, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 7 september 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage

Artikel 7. Hoogte van de subsidie

1. De hoogte van de subsidie is de uitkomst van:
A x B x 3 x 1,3 x 0,9
Hierbij staat:
A voor het percentage van de omzetdaling;
B voor de constante B*, zoals berekend op grond van
artikel 10, met dien verstande dat:
a. de loonsom wordt verminderd met de werkloosheidsuitkeringen die het UWV over het gehanteerde aangiftetijdvak aan de werkgever heeft uitbetaald, voor zover die uitkeringen in de loonsom zijn inbegrepen;
b. de uitbetaling van vakantiebijslag in het gehanteerde aangiftetijdvak niet wordt meegenomen bij de vaststelling van de loonsom, met uitzondering van de uitbetaling van vakantiebijslag door de werkgever die geen vakantiebijslag voor de werknemer reserveert, als bedoeld in artikel 5, derde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen;
c. de loonsom wordt vermenigvuldigd met 0,926, indien de werkgever geen vakantiebijslag voor de werknemer reserveert, als bedoeld in artikel 5, derde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen;
d. de loonsom wordt verminderd met een extra periode salaris dat naast het reguliere loon en vakantiebijslag wordt uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde of vierde lid van artikel 10. Onder extra periode salaris wordt verstaan extra loon dat naast het reguliere loon en vakantiebijslag wordt uitbetaald naar aanleiding van afspraken in de individuele of collectieve arbeidsovereenkomst, en dat niet afhankelijk is van bedrijfsresultaten of kwalitatieve of kwantitatieve prestaties van de werknemer; en
e. de maximering van het loon per werknemer tot € 9.538 per tijdvak van een maand, bedoeld in artikel 10, plaatsvindt na toepassing van de onderdelen a tot en met d.
2. Indien de loonsom bedoeld onder de constante C lager is dan driemaal de loonsom als bedoeld onder de constante B in het eerste lid, wordt de subsidie verlaagd met:
(B x 3 – C) x 1,3 x 0,9
Hierbij staat:
B voor de constante B, zoals berekend op grond van het eerste lid;
C voor de loonsom over de periode 1 maart tot en met 31 mei 2020, met dien verstande dat het bepaalde onder het eerste lid, constante B, van overeenkomstige toepassing is, waarbij het in aanmerking te nemen loon per werknemer niet meer bedraagt dan € 9.538 per aangiftetijdvak van een maand en de gehanteerde aangiftetijdvakken het derde tot en met het vijfde aangiftetijdvak van het jaar 2020 zijn.

3. Indien er sprake is van een werkgever die per vier weken aangifte doet voor de loonheffingen, wordt de loonsom, bedoeld in het tweede lid, constante C, verhoogd met 8,33 procent. Artikel 10, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

4. De in aanmerking te nemen gegevens uit de loonaangifte van de werkgever ten behoeve van de bepaling van de constante C worden beoordeeld op grond van de loonaangifte zoals die uiterlijk op 19 juli 2020 is ingediend, alsmede de aanvullingen daarop die uiterlijk op die datum hebben plaatsgevonden. Indien de loonaangifte na laatstgenoemde datum naar beneden wordt bijgesteld, kan de Minister besluiten de gewijzigde loonaangifte in aanmerking te nemen voor de vaststelling van de loonsom, bedoeld in het tweede lid, constante C.
5. Indien de werkgever na 17 maart 2020 een verzoek om toestemming heeft gedaan om de arbeidsovereenkomst van één of meer werknemers op te zeggen op grond van artikel 669, derde lid, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, wordt de subsidie verlaagd met:
D x 1,5 x 3 x 1,3 x 0,9
Hierbij staat D voor het loon dat de werknemers, bedoeld in de eerste zin, hebben ontvangen, berekend overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid, constante B.
6. Het vijfde lid is niet van toepassing voor zover de werkgever het verzoek om toestemming heeft ingetrokken binnen vijf werkdagen:
a. na het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling, indien het verzoek om toestemming voor dat tijdstip is gedaan; of
b. nadat het verzoek is ingediend.
7. Indien de loonsom, bedoeld onder de constante E, hoger is dan driemaal de loonsom als bedoeld onder de variabele B, bedoeld in het eerste lid, wordt de subsidie verhoogd met:
A x (E – B x 3) x 1,3 x 0,9
Hierbij staat:
A en B voor de variabelen A en B, bedoeld in het eerste lid;
E voor de loonsom van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020, met dien verstande dat:
a. het bepaalde onder het tweede lid, constante B, van overeenkomstige toepassing is, waarbij het in aanmerking te nemen loon per werknemer niet meer bedraagt dan € 9.538 per aangiftetijdvak van een maand;
b. de gehanteerde aangiftetijdvakken het derde tot en met het vijfde aangiftetijdvak van het jaar 2020 zijn; en
c. de maximale hoogte van constante E driemaal de loonsom over het derde aangiftetijdvak van het jaar 2020 is.
8. Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op het zevende lid, constante E.
9. In afwijking van het achtste lid worden de in aanmerking te nemen gegevens uit de loonaangifte van de werkgever ten behoeve van de bepaling van de maximale hoogte van constante E, met betrekking tot het derde aangiftetijdvak van het jaar 2020 beoordeeld op grond van de loonaangifte zoals die uiterlijk op 15 mei 2020 is ingediend en met betrekking tot het vierde en vijfde aangiftetijdvak van het jaar 2020 beoordeeld op grond van de loonaangifte zoals die uiterlijk op 19 juli 2020 is ingediend, alsmede de aanvullingen daarop die uiterlijk op 15 mei 2020, respectievelijk 19 juli 2020 hebben plaatsgevonden.

Artikel 10. Berekening van de hoogte van het bedrag van de subsidieverlening

1. De hoogte van het bedrag van de subsidieverlening is de uitkomst van:
A* x B* x 3 x 1,3 x 0,9
Hierbij staat:
A* voor het percentage van de door de werkgever verwachte omzetdaling;
B* voor de loonsom waarbij wordt uitgegaan van de totale loonsom van werknemers waarvoor de werkgever het loon heeft uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde of vierde lid, met dien verstande dat het in aanmerking te nemen loon per werknemer niet meer bedraagt dan € 9.538.

2. Voor de loonsom, bedoeld in de omschrijving van de constante B*, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgegaan van het loon over het eerste aangiftetijdvak van het jaar 2020, met dien verstande dat indien er sprake is van een aangiftetijdvak van vier weken, de loonsom in dat aangiftetijdvak wordt verhoogd met 8,33 procent.

3. Indien er geen loongegevens zijn over het tijdvak, bedoeld in het tweede lid, wordt uitgegaan van het loon over de maand november van het jaar 2019. Indien er sprake is van een aangiftetijdvak van vier weken, wordt uitgegaan van het loon over het twaalfde aangiftetijdvak van het jaar 2019, waarbij de loonsom in dat aangiftetijdvak wordt verhoogd met 8,33 procent.
4. Indien er geen sprake is van een aangiftetijdvak van een maand of vier weken, wordt het loon per werknemer herleid naar een loon per aangiftetijdvak van een maand.
5. De in aanmerking te nemen gegevens uit de loonaangifte van de werkgever ten behoeve van de bepaling van constante B*, bedoeld in het eerste lid, worden beoordeeld op grond van de loonaangifte zoals die uiterlijk op 15 maart 2020 is ingediend, alsmede de aanvullingen daarop die uiterlijk op die datum hebben plaatsgevonden.