ECLI:NL:RBNHO:2020:7338

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
18 september 2020
Zaaknummer
8562374
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg echtscheidingsconvenant en finale kwijting in civiele procedure

In deze zaak heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (hierna: [de B.V.]) een vordering ingesteld tegen [de vrouw], de voormalig echtgenote van [de man]. De vordering betreft een bedrag van € 25.000,00, dat [de B.V.] stelt te vorderen op basis van een overeenkomst van geldlening en ongerechtvaardigde verrijking. De achtergrond van de zaak ligt in een echtscheidingsconvenant tussen [de vrouw] en [de man], waarin is opgenomen dat [de vrouw] aan [de man] een bedrag van € 400.000,00 zou voldoen voor door [de man] gefinancierde verbouwingskosten. De kantonrechter heeft de vraag te beantwoorden of [de vrouw] ook aan [de B.V.] een verplichting heeft, nu deze niet partij was bij het convenant.

De kantonrechter overweegt dat [de vrouw] erop mocht vertrouwen dat zij met de regeling in het convenant volledig was gekweten, ook jegens [de B.V.]. De Haviltex-norm wordt toegepast om de bedoeling van partijen bij het convenant te duiden. De rechter concludeert dat de finale kwijting ook geldt ten opzichte van [de B.V.], omdat [de vrouw] niet op de hoogte was van de betalingen die [de man] vanuit [de B.V.] deed. De vordering van [de B.V.] wordt afgewezen, en de proceskosten worden aan [de B.V.] opgelegd.

De uitspraak is gedaan door mr. W. Aardenburg, kantonrechter, op 16 september 2020. De proceskosten zijn vastgesteld op € 960,00 aan salaris van de gemachtigde van [de vrouw].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8562374 \ CV EXPL 20-4850
Uitspraakdatum: 16 september 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres]
gevestigd te [vestigingsplaats]
eiseres
verder te noemen: [de B.V.]
gemachtigde: mr. J.J. van Deventer
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [de vrouw]
gemachtigde: mr. M.J. van der Loo

1.Het procesverloop

1.1.
[de B.V.] heeft bij dagvaarding van 28 mei 2020 een vordering tegen [de vrouw] ingesteld. [de vrouw] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
[de B.V.] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [de vrouw] een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[de B.V.] houdt zich bezig met de handel in, bewerking en verwerking van alle soorten papier, papierwaren en emballagematerialen. [de man] (hierna: [de man] ) is (indirect) bestuurder van [de B.V.] via zijn holding [holding] .
2.2.
[de vrouw] is de voormalig echtgenote van [de man] . Zij waren van [datum] 1973 tot [datum] 2018 met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden.
2.3.
Tot 1998 hebben [de man] en [de vrouw] samen verschillende woningen betrokken in de omgeving van [woonplaats] . Aan deze woningen hebben [de man] en [de vrouw] diverse opknap-/ verbouwingswerkzaamheden laten uitvoeren.
2.4.
Sinds 1998 woonden [de man] en [de vrouw] samen in een woning aan [adres] ( [postcode] ) te [woonplaats] (hierna: de Woning). De Woning stond volledig op naam van [de vrouw] . Aan de Woning is in de loop der jaren het een en ander vernieuwd/verbouwd.
2.5.
Loodgieters-/installatiebedrijf [installatiebedrijf] heeft in 2015 en 2016 diverse facturen aan [de vrouw] (voorheen ‘
Mevrouw [achternaam]’) verstuurd, voor een totaalbedrag van € 20.927,83 incl. BTW.
2.6.
Hoveniersbedrijf [hoveniersbedrijf] heeft een factuur van 26 september 2016 aan [de vrouw] verstuurd, voor een totaalbedrag van € 4.528,61 incl. BTW.
2.7.
[verhuurbedrijf] heeft een factuur van 31 oktober 2016 aan [de vrouw] verstuurd, voor een totaalbedrag van € 70,79 incl. BTW.
2.8.
Tussen [de man] en [de vrouw] is een echtscheidingsconvenant opgemaakt (hierna: het convenant). Hierin staat onder meer opgenomen:

(…)AFWIKKELING HUWELIJKSVOORWAARDEN
Artikel 3: inhoud huwelijksvoorwaarden
3.1
Op grond van de tussen partijen geldende huwelijksvoorwaarden is iedere gemeenschap uitgesloten. (…)
3.2
Partijen stellen vast dat ter zake in het verleden door de man gefinancierde verbouwingskosten een vergoedingsrecht bestaat van de man op de vrouw van € 400.000,- (…).
Artikel 4: de woning
4.1
Aan de vrouw behoort in eigendom toe de onroerende zaak staande en gelegen aan [adres] te [woonplaats] (…).
4.4.
In het kader van vergoeding komen partijen overeen dat de vrouw aan de man uit de verkoopopbrengst van de woning de vergoedingsvordering zoals genoemd in artikel 3.2 van € 400.000,- zal voldoen. De wijze waarop dat geschiedt wordt in artikel 7 beschreven. (…)
Artikel 6: kosten huishouding
6.1
Partijen stellen vast dat zij terzake van de kosten van de huishouding wel hebben afgerekend en dat zij te dien aanzien niets meer van elkaar te vorderen hebben.
Artikel 7: Totale vergoedingsvordering
7.1
Uit hoofde van voormelde afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden stellen partijen de vordering van de man op de vrouw vast op een bedrag van € 400.000,- (de vergoedingsvordering). (…)
7.3
Het bevrijdende betaaladres voor de vergoedingsvordering is bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] t.n.v. [holding] .
Artikel 8: nagekomen baten en/of lasten
8.1
Partijen verklaren dat buiten hetgeen in dit convenant is vermeld, aan hen geen te verrekenen c.q. te verdelen vermogensbestanddelen bekend zijn.
8.2
Partijen verklaren dat ieder tot zich heeft genomen hetgeen van hem/haar is en dat behoudens de in de voorgaande artikelen geregelde aanspraken er voor zover hen bekend geen te verrekenen vermogensbestanddelen of vergoedingsverplichtingen bestaan.
KWIJTING EN VRIJWARING
Artikel 11: kwijting en vrijwaring
11.1
Partijen verklaren hierbij dat door uitvoering van door de in dit convenant geregelde verrekening, waartoe zij conform de notariële akte van huwelijksvoorwaarden verplicht zijn, met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid aan de op hen rustende verplichtingen hebben voldaan. Zij verklaren tevens dan ook dat zij, behoudens met betrekking tot de rechten en verplichtingen genoemd in dit convenant, niets meer van elkaar te vorderen hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen.
2.9.
De echtscheiding tussen [de man] en [de vrouw] is bij beschikking van [datum] 2018 uitgesproken.
2.10.
De woning is in 2019 (hypotheekvrij) verkocht voor ongeveer € 1.300.000,00. [de vrouw] heeft van de opbrengst het bedrag van € 400.000,00 aan [de man] voldaan.
2.11.
Bij brief van 13 december 2019 is [de vrouw] namens [de B.V.] verzocht en voor zover nodig gesommeerd om binnen de 14-dagentermijn € 27.027,18 aan [de B.V.] te betalen.
2.12.
[de vrouw] heeft aan dit verzoek c.q. sommatie niet voldaan.

3.De vordering

3.1.
[de B.V.] vordert dat de kantonrechter [de vrouw] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt tot betaling van € 25.000,00, onder veroordeling van [de vrouw] tot betaling van de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis.
3.2.
[de B.V.] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij een opeisbare vordering op [de vrouw] heeft ter hoogte van € 25.527,18, uit hoofde van, primair, een direct opeisbare overeenkomst van geldlening tussen partijen en, subsidiair, vergoeding van door [de B.V.] geleden schade op grond van ongerechtvaardigde verrijking.
[de B.V.] heeft de facturen op naam van [de vrouw] , in totaal voor een bedrag van € 25.527,18, voor [de vrouw] voldaan. Tussen partijen is (mondeling) overeengekomen dat [de B.V.] deze facturen zou voorschieten uit eigen middelen – omdat [de vrouw] op dat moment over onvoldoende middelende beschikte – en dat dit nadien door [de vrouw] aan [de B.V.] zou worden terugbetaald. Hiermee is sprake van een (mondelinge) overeenkomst van geldlening.
Subsidiair stelt [de B.V.] dat het vermogen van [de vrouw] – ten koste van [de B.V.] – is verrijkt als gevolg van de betalingen voor de werkzaamheden door [de B.V.] . De Woning is door de werkzaamheden immers in waarde gestegen. Alleen [de vrouw] heeft van de waardestijging geprofiteerd. [de B.V.] is slechts verarmd. Voor de verrijking is geen redelijke grond aanwezig. De verrijking was niet door [de B.V.] beoogd, nu het van meet af aan de bedoeling is geweest van partijen dat [de B.V.] de facturen voor de werkzaamheden enkel zou voorschieten.
[de B.V.] beperkt de vordering tot € 25.000,00 in verband met de competentiegrens, maar houdt zich uitdrukkelijk het recht voor om het meerdere nog in een later stadium op [de vrouw] te verhalen.

4.Het verweer

4.1.
[de vrouw] betwist de vordering en verzoekt de kantonrechter [de B.V.] niet ontvankelijk te verklaren, dan wel de vordering af te wijzen, met veroordeling van [de B.V.] in de proceskosten.
4.2.
[de vrouw] voert aan – samengevat – dat zij op grond van welke titel dan ook niets meer aan [de B.V.] verschuldigd is. [de vrouw] mocht erop vertrouwen dat zij met de regeling die is getroffen ter gelegenheid van de echtscheiding tussen haar en [de man] volledig is gekweten ter zake de verbouwingen en aanpassingen die zijn gedaan in en rond de Woning.
Er is tussen partijen geen overeenkomst van geldlening gesloten. Tussen [de vrouw] en [de man] was gebruikelijk dat [de vrouw] de kosten voor de woning droeg. [de man] betaalde slechts de opstal- en inboedelverzekering en de door hem gewenste verbouwingen c.q. aanpassingen aan de Woning. [de B.V.] heeft niet bewezen dat zij gelden heeft voldaan voor [de vrouw] . De rekeningen stonden enkel op naam van [de vrouw] , omdat zij de afspraken regelde met [installatiebedrijf] en [hoveniersbedrijf] . [de man] regelde de betalingen. Waar [de man] de verbouwingskosten van financierde werd niet met [de vrouw] gecommuniceerd. Partijen hebben daarover geen afspraken gemaakt.
Van ongerechtvaardigde verrijking is ook geen sprake. Voor zover [de vrouw] al iets aan [de B.V.] verschuldigd is, betwist zij de hoogte van de vordering.

5.De beoordeling

5.1.
In deze zaak is aan de orde de vraag of [de B.V.] recht heeft op betaling van € 25.000,00 door [de vrouw] .
5.2.
[de vrouw] voert onder meer aan dat zij geen gelden aan [de B.V.] verschuldigd is, omdat [de vrouw] erop mag vertrouwen dat zij met de regeling die is getroffen in het convenant volledig is gekweten ter zake de verbouwingen en aanpassingen die zijn gedaan in en rond de Woning. [de B.V.] betwist dat en stelt dat zij geen partij was bij het convenant, zodat de finale kwijting niet is verleend door [de B.V.] . De kantonrechter overweegt hieromtrent als volgt.
5.3.
Een echtscheidingsconvenant dient te worden uitgelegd op grond van de Haviltex-norm (HR 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3303). Het komt aldus aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van het convenant mochten toekennen en op wat zij daarbij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
5.4.
In het convenant is expliciet opgenomen dat [de vrouw] aan [de man] een bedrag van € 400.000,00 zou voldoen voor de door [de man] in het verleden gefinancierde verbouwings- kosten (artikel 3.2. van het convenant). [de vrouw] en [de man] hebben verklaard dat buiten hetgeen in het convenant is vermeld aan hen geen te verrekenen c.q. te verdelen vermogensbestanddelen bekend zijn (artikel 8.1. van het convenant). [de vrouw] en [de man] hebben verklaard dat ieder tot zich heeft genomen hetgeen van hem/haar is en dat behoudens de in het convenant geregelde afspraken er voor zover hen bekend geen te verrekenen vermogensbestanddelen of vergoedings- verplichtingen bestaan (artikel 8.2. van het convenant.). [de vrouw] en [de man] hebben verklaard, behoudens met betrekking tot de rechten en verplichtingen genoemd in het convenant, niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen (artikel 11.1. van het convenant). De kantonrechter is met [de vrouw] van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat partijen hiermee hebben bedoeld dat de finale kwijting ook geldt ten opzichte van [de B.V.] . Daartoe wordt als volgt overwogen.
5.5.
[de vrouw] heeft er naar het oordeel van de kantonrechter bij het opmaken van het convenant geen rekening mee hoeven houden dat [de man] vanuit [de B.V.] rekeningen met betrekking tot de privéwoning betaalde. Als onweersproken staat ook vast [de vrouw] er niet van op de hoogte was waarvan [de man] de verbouwingskosten betaalde, omdat daarover tussen hen geen afspraken waren gemaakt. Dat [de man] gelden heeft betaald vanuit, althans heeft geleend van, [de B.V.] , kan [de vrouw] niet worden tegengeworpen. Daarbij komt dat uit de overgelegde rekeningafschriften van [de B.V.] blijkt dat [de man] regelmatig privé-uitgaven voldeed vanuit [de B.V.] . Dat is – zoals [de vrouw] terecht aanvoert – niet de verantwoording van [de vrouw] , maar die van [de man] .
5.6.
Van [de man] mocht worden verwacht dat hij – zoals [de vrouw] aanvoert – ten tijde van het opmaken van het convenant op de hoogte was van de financiële situatie van [de B.V.] en voor zover hij meende dat een vergoedingsverplichting bestond tegenover [de B.V.] , dat hij dit in de onderhandelingen met betrekking tot het convenant zou hebben meegenomen. Verder is ook niet gesteld of gebleken dat het door [de vrouw] aan [de man] betaalde bedrag van € 400.000,00 ter zake in het verleden door [de man] en/of [de B.V.] gefinancierde verbouwingskosten ontoereikend is geweest om die kosten te dekken. Dat er – zoals [de B.V.] stelt – een onderscheid bestaat tussen de verbouwingskosten zoals genoemd in het convenant en de facturen waarvan in deze procedure betaling wordt gevorderd, is – ondanks het verweer van [de vrouw] – niet aannemelijk gemaakt.
5.7.
[de vrouw] mocht er dan ook vanuit gaan dat het de bedoeling was van [de vrouw] en [de man] dat [de vrouw] na de betaling aan [de man] van het in het convenant overeengekomen bedrag van € 400.000,00 finaal was gekweten, ook jegens [de B.V.] . De stelling van [de B.V.] dat zij geen partij is geweest bij het convenant en dat de finale kwijting niet ook verleend was door [de B.V.] , wordt daarmee aldus verworpen.
5.8.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [de B.V.] zal afwijzen.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van [de B.V.] , omdat zij ongelijk krijgt.
5.10.
Nu de overige stellingen van partijen niet tot een ander oordeel kunnen leiden, behoeven deze geen verdere behandeling.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [de B.V.] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [de vrouw] worden vastgesteld op een bedrag van € 960,00 aan salaris van de gemachtigde van [de vrouw] .
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter