ECLI:NL:RBNHO:2020:7472

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
24 september 2020
Zaaknummer
8434306 \ CV EXPL 20-3145
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door luchtvaartmaatschappij

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij Cathay Pacific Airways Limited wegens vertraging van haar vlucht van Amsterdam naar Hong Kong op 12 februari 2018. De passagier had een aansluitende vlucht naar Sydney, die zij miste door de vertraging. De passagier vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. De luchtvaartmaatschappij betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van slechte weersomstandigheden en een besluit van de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde echter dat de luchtvaartmaatschappij onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter stelde vast dat de passagier met meer dan drie uur vertraging was aangekomen en dat de luchtvaartmaatschappij in beginsel compensatie verschuldigd was. De vordering tot betaling van de hoofdsom werd toegewezen, evenals de wettelijke rente. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de passagier onvoldoende had aangetoond dat deze kosten gerechtvaardigd waren. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, aangezien de luchtvaartmaatschappij ongelijk kreeg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8434306 \ CV EXPL 20-3145
Uitspraakdatum: 21 oktober 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiseres
hierna te noemen de passagier
gemachtigde Yource. B.V.
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
Cathay Pacific Airways Limited
gevestigd te Hong Kong
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. M. de Wijs

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 14 februari 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam naar Hong Kong op 12 februari 2018 (hierna de vlucht) en vervolgens van Hong Kong naar Sydney op 13 februari 2018 met als geplande vertrektijd 08:55 uur lokale tijd.
2.2.
De vlucht is vertraagd uitgevoerd, waardoor de passagier haar aansluitende vlucht naar Sydney heeft gemist. De passagier is omgeboekt naar een vervangende vlucht op
13 februari 2018 met als vertrektijd 19:00 uur. De passagier is met deze vervangende vlucht 22 uur later dan oorspronkelijk gepland aangekomen op de eindbestemming.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het geschil

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der incident tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 108,90 dan wel een door de kantonrechter in redelijke justitie te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de passagier met meer dan drie uur vertraging is aangekomen op haar eindbestemming. Gelet hierop is de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel compensatie aan de passagier verschuldigd. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden, die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden (artikel 5 lid 3 van de Verordening).
4.3.
Ten aanzien van het beroep van de vervoerder op de aanwezigheid van buitengewone omstandigheden geldt (in algemene zin) het volgende. In de punten 14 en 15 van de considerans van de Verordening staat dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in geval van weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, en wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt, ook al heeft de betrokken luchtvaartmaatschappij alle redelijke inspanningen geleverd om de vertragingen of annuleringen te voorkomen.
4.4.
De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat op de geplande vertrektijd op de luchthaven van Amsterdam sprake was van harde wind, regen en onweer. Ter onderbouwing daarvan heeft de vervoerder een rapport van het KNMI overgelegd. Voor zover de vervoerder hiermee bedoelt een beroep te doen op punt 14 van de van de considerans van de Verordening, oordeelt de kantonrechter dat de vervoerder onvoldoende heeft aangetoond dat sprake was van weersomstandigheden die er op zichzelf toe hebben geleid dat de uitvoering van vlucht werd verhinderd. Het door de vervoerder als productie 1 overgelegde “logboek” is daartoe onvoldoende. Volgens de vervoerder blijkt hieruit dat de piloot heeft verklaard dat de vlucht is vertraagd vanwege “WGI – Disrupted by adverse weather conditions”. De kantonrechter stelt vast dat in productie 1 bij “delay” staat “WGI/0208” en bij “delay remark” is vermeld “Impair by adverse weather cond”. De vervoerder heeft de code “WGI/0208” niet toegelicht en nergens blijkt uit dat de “delay remark” afkomstig is van de piloot. De vervoerder heeft ook gewezen op een eerder vonnis van deze rechtbank en heeft aangevoerd dat zij in die zaak net als in casu een vluchtrapport en een weerrapport heeft overgelegd. De vervoerder heeft echter in de onderhavige zaak geen vluchtrapport overgelegd. Het “logboek” kan niet als zodanig worden aangemerkt. Al met al heeft de vervoerder onvoldoende aangetoond dat de vlucht is vertraagd ten gevolge van slechte weersomstandigheden. Voorts heeft de vervoerder aangevoerd dat de luchtverkeersleiding heeft besloten dat de vlucht omwille van de vliegveiligheid niet op het ingeroosterde tijdstip gebruik mocht maken van de start- en landingsbaan. Dit heeft de vervoerder echter niet onderbouwd. Voor zover de vervoerder bedoelt dat dit blijkt uit het eerder genoemde logboek, kan de kantonrechter dit niet volgen. In dit stuk wordt immers geen melding gemaakt van een besluit van de luchtverkeersleiding betreffende het gebruik van de start- en landingsbaan, of de vliegveiligheid.
4.5.
Gelet op het voorgaande heeft de vervoerder haar verweer dat de vertraging het gevolg is van een buitengewone omstandigheid onvoldoende onderbouwd. Aangezien de buitengewone omstandigheid niet is komen vast te staan, komt de kantonrechter niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vertraging ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet kon worden voorkomen.
4.6.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.7.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering betwist. De passagier heeft hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten (met de daarover gevorderde rente) moet daarom worden afgewezen.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat zij ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 104,39;
griffierecht € 236,00
salaris gemachtigde € 240,00
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter