ECLI:NL:RBNHO:2020:7647

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
29 september 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2208
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering aan eiseres. Eiseres, die zich ziek had gemeld met chronische hoofdpijnklachten, had eerder een Ziektewet-uitkering ontvangen. De verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had op 17 september 2019 geweigerd om eiseres een WIA-uitkering toe te kennen, en dit besluit werd in een later bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres voerde aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd en dat haar beperkingen niet adequaat waren beoordeeld. De rechtbank oordeelde echter dat de medische en arbeidskundige grondslagen van het bestreden besluit deugdelijk waren. De verzekeringsarts had voldoende gegevens om tot een afgewogen oordeel te komen en had de beperkingen van eiseres correct vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige te benoemen, en dat de door verweerder geduide functies geschikt waren voor eiseres. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/2208

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.H. Klijnstra),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: P. Nicolai).

Procesverloop

Bij besluit van 17 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiseres met ingang van 3 september 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
Bij besluit van 3 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2020 met gebruikmaking van een Skype-verbinding. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar echtgenoot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres was laatstelijk werkzaam als schoonmaakster voor 18,75 uur per week. Op 5 september 2017 heeft zij zich ziek gemeld vanuit de Werkloosheidswet met chronische hoofdpijnklachten. Bij besluit van 28 november 2017 heeft verweerder met ingang van 5 december 2017 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) aan eiseres toegekend. Naar aanleiding van een Eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft verweerder deze uitkering bij besluit van 28 november 2018 voortgezet. Aan dit besluit ligt onder andere het rapport van de verzekeringsarts van 27 september 2018 en de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 11 oktober 2018 ten grondslag. In de FML is onder meer een urenbeperking opgenomen (eiseres kan 20 uur per week werken).
2. Op 8 juli 2019 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd. In dat kader is zij op 21 augustus 2019 gezien op het spreekuur van de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat bij eiseres sprake is van pijnklachten bij psychosociale stressoren, waarbij gedacht kan worden aan een somatoforme stoornis. Als gevolg hiervan is bij eiseres sprake van beperkingen in het functioneren als rechtstreeks en medisch objectiveerbaar gevolg van ziekte. De situatie is volgens de verzekeringsarts niet zodanig dat sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden (GBM). De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiseres vastgelegd in de FML van 4 september 2019. Hij acht beperkingen aan de orde in de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, statische houdingen en dynamische handelingen. Voor een urenbeperking heeft hij geen aanleiding gezien.
De arbeidsdeskundige heeft naar aanleiding van de FML functies geduid en het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op nihil. Op grond hiervan heeft verweerder het primaire besluit genomen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
3. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien de FML te wijzigen, namelijk door het weglaten van de toelichting ‘gebruikt rollator’ bij het item 4.18.1 ‘lopen’. De beperking op dit item (licht beperkt) heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in stand gelaten. Voor het overige heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien af te wijken van de primaire medische beoordeling.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft ook geen aanleiding gezien af te wijken van de eindconclusie van de primaire arbeidsdeskundige. Hij heeft het arbeidsongeschiktheidspercentage in bezwaar onveranderd vastgesteld op nihil. Op grond hiervan heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
4. Eiseres voert in beroep aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd. Daartoe stelt eiseres dat de verzekeringsartsen geen medische informatie bij haar behandelaars hebben opgevraagd. Verder wijst eiseres erop dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zonder eiseres gezien te hebben, heeft geconcludeerd dat zij zonder rollator kan lopen. Eiseres stelt dat zij niet zonder rollator kan lopen.
Daarnaast stelt eiseres dat zij meer beperkt is dan verweerder heeft aangenomen. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met haar heftige voorgeschiedenis, de zware hoofdpijnklachten, de pijnklachten, de vermoeidheidsklachten, de reumatische klachten (in haar handen), de bijwerkingen van haar medicijngebruik, de duizeligheidsklachten en de psychische klachten. Eiseres acht zichzelf meer beperkt ten aanzien van de rubrieken dynamische handelingen (gebruik hand en vingers, gebruik toetsenbord en muis, schroefbewegingen hand en arm, duwen of trekken, tillen/dragen, lopen maximaal een kwartier, lopen tijdens werk maximaal een uur, knielen of hurken), statische houdingen (zitten maximaal een uur, vertreden noodzakelijk, staan beperkt, een kwartier, staan tijdens het werk maximaal een uur) en werktijden (zij kan 2 uur per dag werken, 10 uur per week). Ook acht eiseres zichzelf beperkt ten aanzien van handelingstempo, werken onder tijdsdruk en reiken. Eiseres heeft in beroep informatie van de neuroloog van 20 juni 2019, 11 juni 2019 en 4 december 2019 overgelegd, alsmede van de revalidatiearts van 6 juni 2019, en van de reumatoloog van 6 augustus 2019 en de psycholoog van 18 juli 2020 en 25 juli 2017. Volgens eiseres komt uit deze informatie naar voren dat eiseres lijdt aan een chronisch pijnsyndroom en dat sprake is van depressieve-, angst- en psychosomatische klachten. De revalidatiearts vermeldt in zijn brief dat eiseres ernstige klachten heeft, die invaliderend werken. Volgens haar is mogelijk ook sprake van cognitieve problematiek. Met de ingebrachte medische informatie zijn de klachten volgens eiseres geobjectiveerd. Nu hiermee voldoende twijfel is ontstaan aan de beoordeling van de verzekeringsartsen, verzoekt eiseres de rechtbank een onafhankelijk deskundige te benoemen.
Subsidiair stelt eiseres dat verweerder dient uit te gaan van de FML uit 2018, aangezien haar medische situatie sindsdien niet is veranderd. Uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat een wijziging van de belastbaarheid in beginsel dient te kunnen worden teruggevoerd op een verandering van de medische situatie. Indien sprake is van een lichtere inschatting van de beperkingen bij een overigens ongewijzigd medisch beeld, dient dat verschil in inschatting overtuigend te worden gemotiveerd. Eiseres wijst in dat kader op een aantal uitspraken van de CRvB, waaronder de uitspraak van de CRvB van 24 juli 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3934). Hieruit volgt dat niet alleen het laten vervallen van een eerder aangenomen medische urenbeperking deugdelijk dient te worden gemotiveerd, maar dat dit ook geldt in het geval de urenbeperking niet vervalt, maar de omvang ervan geringer wordt. Tot slot heeft eiseres op 31 augustus 2020 een brief van de neuroloog van 28 juli 2020 overgelegd. De neuroloog beschrijft hierin dat de grootste klacht van eiseres pijn en vermoeidheid is en dat zonder gebruik van de rollator de kans op vallen waarschijnlijk veel groter is.
5. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd of onvolledig is geweest. De hoorzitting in bezwaar heeft weliswaar telefonisch plaatsgevonden, maar zoals staat vermeld in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 maart 2020 was dit conform de afgekondigde maatregelen rondom het Covid-19 virus. Niet gebleken is dat eiseres tijdens deze hoorzitting niet naar voren heeft kunnen brengen wat zij van belang achtte. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft blijkens zijn rapportage verder kennis genomen van de rapportage van de primaire verzekeringsarts van 4 september 2019 en de overige stukken in het dossier. De primaire verzekeringsarts heeft eiseres psychisch en lichamelijk onderzocht. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door eiseres in bezwaar ingebrachte informatie van de neuroloog van 20 december 2019 bij zijn beoordeling betrokken. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen informatie van de behandelend sector heeft ingewonnen, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 29 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2472) mag een verzekeringsarts in beginsel varen op zijn eigen oordeel. Raadpleging van de behandelend sector is evenwel aangewezen in die gevallen waarin reeds een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, welke een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of indien een betrokkene stelt dat de behandelende sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. Geen van beide situaties doen zich hier voor, zodat er voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding was nadere informatie in te winnen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschikte dan ook over voldoende gegevens om tot een afgewogen oordeel over de medische gesteldheid van eiseres te komen. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 31 juli 2020 en op 26 augustus 2020 bovendien aanvullend gereageerd op de beroepsgronden en de ingebrachte medische informatie.
6.1.
Er is evenmin aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het medische oordeel. De belastbaarheid van eiseres op de datum in geding, dat is 3 september 2019, is in de medische rapporten inzichtelijk en op overtuigende wijze gemotiveerd. Tegenover de rapportages van de verzekeringsartsen ziet de rechtbank in wat eiseres naar voren heeft gebracht en aan (medische) stukken heeft overgelegd, geen onderbouwing van haar stelling dat zij meer beperkt is dan wordt aangenomen.
6.2.
Terecht hebben de verzekeringsartsen het standpunt ingenomen dat geen sprake is van een situatie van GBM, omdat geen sprake is van de daarvoor vereiste omstandigheden. Eiseres is niet opgenomen in een ziekenhuis of WLZ-erkende instelling, is niet bedlegerig, is niet afhankelijk in het dagelijks leven en er is geen sprake van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Verder komen uit de medisch objectiveerbare afwijkingen geen ernstige afwijkingen naar voren, waaruit blijkt dat eiseres ADL-afhankelijk zou zijn. Er is dan ook terecht een FML opgesteld.
6.3.
Met betrekking tot de pijnklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erkend dat eiseres de diagnose chronisch pijnsyndroom heeft. Ondanks dat bij medisch specialistisch onderzoek geen afwijkingen voor de pijnklachten zijn gevonden, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiervoor lichamelijke beperkingen aangenomen in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen (lopen, trappenlopen, klimmen, staan, geknield en gehurkt actief zijn en gebogen en getordeerd actief zijn). Voor verdergaande beperkingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien. Hij overweegt in zijn rapportage dat het hebben van pijnklachten niet per definitie moet leiden tot het staken van activiteiten, terwijl het continueren van activiteiten niet tot schade van de gezondheid zal leiden en bovendien wordt voorkomen dat conditieverlies en het ervaren van progressieve belemmeringen optreedt. De rechtbank kan dit volgen.
6.4.
Verder heeft eiseres, onder verwijzing naar de informatie van de neuroloog van 28 juli 2020, aangevoerd dat het gebruik van een rollator een medische noodzaak is en daarom weer in de FML moet worden opgenomen. De rechtbank overweegt dat bij de primaire medische beoordeling het gebruik van een rollator in de FML in de toelichting bij dynamische handelingen, is opgenomen. De beperking die de primaire verzekeringsarts op dit item heeft opgenomen is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep echter gehandhaafd. Dit heeft dan ook niet geleid tot een ander arbeidsongeschiktheidspercentage dat wel recht geeft op een WIA-uitkering. Dit betekent dat het wel of niet opnemen van het gebruik van een rollator in de FML voor onderhavige WIA-beoordeling geen verschil maakt. De rechtbank komt daarom aan de beoordeling of eiseres wel of niet zonder rollator kan lopen en of een medische noodzaak tot het gebruik van de rollator bestaat, niet toe. De stelling van eiseres ter zitting dat zij door het gebruik van een rollator ook beperkt is ten aanzien van tillen en dragen, heeft zij niet medisch onderbouwd zodat de rechtbank eiseres niet volgt in haar stelling daaromtrent.
6.5.
Ook met de duizeligheidsklachten, die blijkens de toelichting van de gemachtigde van eiseres ter zitting ook een bijwerking zijn van de medicatie, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening gehouden. Hij heeft hiervoor een beperking aangenomen in de rubriek persoonlijk functioneren, met de toelichting dat geen sprake kan zijn van werk op hoogte, ook niet van werken aan gevaarlijke machines en evenmin van professioneel autorijden. Uit de medische informatie volgt niet dat de duizeligheidsklachten van eiseres hiermee zijn onderschat.
6.6.
Eveneens volgt uit de rapportage dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening houdend met de psychische klachten, de angstklachten en de psychische voorgeschiedenis van eiseres beperkingen heeft aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen in zijn stelling dat er geen aanleiding is voor sterkere beperkingen op dit vlak, omdat de psycholoog de klachten zowel in 2017 als in 2020 heeft aangeduid als ‘matig’. Verder kan de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen in zijn overweging dat mogelijke cognitieve problemen overigens niet worden genoemd in de brief van de psycholoog van 18 juli 2020. Voor extra beperkingen op dit vlak heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dan ook terecht geen aanleiding gezien. Daaraan draagt bij dat uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 maart 2020 blijkt dat het telefonisch contact tussen eiseres en de verzekeringsarts en beroep zonder problemen is verlopen.
6.7.
Met betrekking tot de beroepsgrond van eiseres dat haar medische situatie ten opzichte van 2018 niet is gewijzigd, overweegt de rechtbank als volgt. Zoals verweerder ter zitting desgevraagd heeft toegelicht, maakt een verzekeringsarts zijn eigen beoordeling. Zo ook bij de WIA-beoordeling van eiseres. Uit rechtsoverweging 6.1 tot en met 6.6 is gebleken dat de verzekeringsartsen bij deze beoordeling genoegzaam hebben gemotiveerd dat voor eiseres op de datum in geding niet meer beperkingen aan de orde zijn dan reeds aangenomen. De stelling van eiseres dat de in 2018 opgenomen urenbeperking ten onrechte en zonder enige motivering uit de FML is verwijderd, kan de rechtbank niet volgen. Allereerst merkt de rechtbank op dat de verzekeringsarts die de EZWb heeft uitgevoerd in zijn rapportage van 27 september 2018 niet heeft gemotiveerd waarom hij een urenbeperking aan de orde heeft geacht. Verder heeft de verzekeringsarts die de WIA-beoordeling heeft uitgevoerd in zijn rapportage van 4 september 2019 gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet een urenbeperking aan te nemen. Volgens hem is er conform de standaard duurbelastbaarheid in arbeid geen reden voor een beperking van de maximale duurbelastbaarheid. De verzekeringsarts heeft daarbij in aanmerking genomen dat geen sprake is van een verminderd basaal energetisch vermogen door een medische aandoening, dat geen sprake is van verminderde beschikbaarheid door tijdsbeslag van een medische behandeling en dat vanuit preventief oogpunt geen reden bestaat voor een beperking van de maximale duurbelastbaarheid. Ook het dagverhaal van eiseres geeft de verzekeringsarts geen reden tot het aannemen van een urenbeperking. Dat eiseres overdag slaapt, berust volgens hem niet op een medisch oordeel. De rechtbank kan de verzekeringsarts hierin volgen.
6.8.
Gelet op het voorgaande is de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk. Omdat de noodzakelijke twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, wordt geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
7.1.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de functies lakker/poederspuiter (SBC-code 262170), assemblagemedewerker elektrotechnische producten (SBC-code 267041) en productiemedewerker machinaal inpakken (SBC-code 111175) aan de schatting ten grondslag gelegd.
7.2.
Eiseres betwist allereerst dat zij opleidingsniveau 3 heeft. Zij heeft het laagste niveau van de huishoudschool gedaan en heeft met hulp haar diploma behaald. Eiseres heeft hoogstens opleidingsniveau 2.
7.3.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 5 augustus 2020 uiteengezet dat een opleidingsindicatie voor opleidingsniveau 3 vergelijkbaar is met een afgerond diploma algemeen vormend of primair beroepsgericht onderwijs, die met basisschool toegankelijk is. Eiseres heeft de LOM-school gedaan en dit bood haar toegang tot de huishoudschool. Het door eiseres behaalde diploma van de huishoudschool is vergelijkbaar met de VMBO beroepsgerichte leerweg in de opleidingsrichting verzorging. Dit betekent volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat eiseres beschikt over opleidingsniveau 3. De rechtbank kan dit volgen. Vaststaat immers dat eiseres haar diploma voor de huishoudschool heeft behaald. Hoe zij dit heeft behaald, is daarbij niet van belang. De rechtbank merkt overigens op dat aan de schatting alleen functies met opleidingsniveau 2 ten grondslag liggen.
7..4. Tot slot voert eiseres aan dat de geduide functies ongeschikt zijn, omdat in de FML onvoldoende rekening is gehouden met beperkingen ten aanzien van werktijden, concentratie, reiken en het gebruik van handen en vingers. Gelet op het onder 6.8. vermelde oordeel dat de medische grondslag deugdelijk is, vormt de opgestelde FML de basis voor de beoordeling van geschiktheid van de functies. De geduide functies voldoen aan de in de FML opgestelde beperkingen. Niet gebleken is dat de functies niet geschikt zijn omdat er teveel eisen worden gesteld aan handelingstempo. Eiseres is op dit punt in de FML beperkt geacht, maar in de geduide functies komt een hoog handelingstempo niet voor. De stelling van eiseres dat zij geen productiewerk kan doen, heeft zij niet onderbouwd, zodat de rechtbank daarin evenmin aanleiding ziet om de geduide functies ongeschikt te achten.
7.5.
Gelet op het voorgaande is de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit ook deugdelijk. Dit betekent dat verweerder terecht heeft geweigerd aan eiseres met ingang van 3 september 2019 een WIA-uitkering toe te kennen.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, rechter, in aanwezigheid van I.M. Wijnker-Duiven, griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.