ECLI:NL:RBNHO:2020:7715

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
30 september 2020
Zaaknummer
8201624 \ CV FORM 19-18613
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassingsgebied EPGV-Verordening en begrip 'grensoverschrijdende zaak' in relatie tot compensatie voor luchtreizigers

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 7 oktober 2020, hebben de passagiers, vertegenwoordigd door mr. I.G.B. Maertzdorff, een verzoek ingediend tegen de luchtvaartmaatschappij Air Canada, vertegenwoordigd door P. Frühling. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De passagiers stellen dat zij op 25 december 2017 met vlucht AC 825 van Amsterdam naar Toronto zouden worden vervoerd, maar dat deze vlucht is geannuleerd. Hierdoor zijn zij 24 uur en 1 minuut later dan gepland op hun eindbestemming aangekomen, wat hen recht geeft op compensatie van € 600,00 per passagier, naast andere kosten.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de EPGV (Europese Procedure voor Geringe Vorderingen) van toepassing kan zijn in grensoverschrijdende gevallen. Echter, er is onduidelijkheid over de woonplaats van Air Canada, aangezien de passagiers Duitsland als woonplaats hebben opgegeven, terwijl Air Canada Saint-Laurent (Canada) als maatschappelijke zetel heeft vermeld. Dit roept de vraag op of de EPGV van toepassing is, aangezien de passagiers in Nederland wonen en het aangezochte gerecht in Nederland is gevestigd.

De kantonrechter heeft de passagiers de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de woonplaats van Air Canada en de toepasselijkheid van de EPGV. Tevens is hen de optie geboden om het verzoek in te trekken. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden, en de passagiers moeten uiterlijk vóór 11 november 2020 reageren. Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8201624 \ CV FORM 19-18613
Uitspraakdatum: 7 oktober 2020
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]

3. [passagier sub 3],pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige kinderen
[minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]
allen wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Air Canada
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: P. Frühling

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 28 november 2019;
  • de akte overlegging producties van de passagiers, ingekomen ter griffie op 16 december 2019;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 14 januari 2020;
  • de brief van 15 mei 2020 van de passagiers, waarin zij verzoeken om een mondelinge behandeling;
  • de brief van 21 juli 2020 van de rechtbank waarin is meegedeeld dat het verzoek van de passagiers is geweigerd.

2.Het verzoek

2.1.
De passagiers verzoeken Air Canada te veroordelen tot betaling van:
- € 3.600,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 544,50 en subsidiair € 586,85, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening ;
- de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
2.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
2.3.
De passagiers stellen dat zij met Air Canada een vervoersovereenkomst hebben gesloten inhoudende dat Air Canada hen op 25 december 2017 zou vervoeren van Amsterdam naar Toronto (Canada) met vlucht AC 825. Volgens de passagiers is de vlucht geannuleerd en zijn zij uiteindelijk 24 uur en 1 minuut later dan oorspronkelijk gepland op de eindbestemming aangekomen. Vanwege de annulering van de vlucht is Air Canada volgens de passagiers gehouden hen compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door Air Canada van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 2 en artikel 3 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen (hierna EPGV) - voor zover hier van belang - is de EPGV van toepassing in grensoverschrijdende gevallen, indien ten minste een van de partijen haar woonplaats of haar gewone verblijfplaats heeft in een andere lidstaat dan de lidstaat van het aangezochte gerecht.
3.2.
Op grond van artikel 3 lid 2 EPGV en artikel 63 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, hebben vennootschappen en rechtspersonen woonplaats op de plaats van:
a. a) hun statutaire zetel,
b) hun hoofdbestuur, of
c) hun hoofdvestiging.
3.3.
De kantonrechter stelt vast dat de passagiers in het vorderingsformulier onder 5.2 ‘Duitsland’ hebben vermeld als het land waar Air Canada haar woonplaats of gewone verblijfplaats heeft. Air Canada heeft echter in haar verweerschrift Saint-Laurent (Canada) als haar ‘maatschappelijke zetel’ vermeld. Indien op grond van dat laatste aangenomen moet worden dat Air Canada woonplaats heeft in Canada, valt het verzoek niet binnen het toepassingsbereik van de EPGV. Immers, de passagiers wonen in Nederland, het aangezochte gerecht is in Nederland gevestigd en Air Canada is dan niet in een lidstaat gevestigd. Van een grensoverschrijdende zaak zoals bedoeld in artikel 3 EPGV is dan geen sprake.
3.4.
De kantonrechter kan op dit moment niet vaststellen wat de woonplaats van Air Canada is en of de EPGV van toepassing is. De kantonrechter ziet dan ook aanleiding om de passagiers in de gelegenheid te stellen om zich bij akte uit te laten over de woonplaats van Air Canada - in de zin van de bepalingen zoals hierboven onder 3.2 vermeld – en over de toepasselijkheid van de EPGV. Vervolgens zal Air Canada in de gelegenheid worden gesteld om daarop te reageren.
3.5.
De passagiers kunnen er, gelet op artikel 4 lid 3 EPGV en artikel 4 van de Uitvoeringswet Verordening Europese Procedure voor Geringe Vorderingen (hierna: Uitvoeringswet) ook voor kiezen het verzoek in te trekken. De kantonrechter wijst partijen erop dat indien de passagiers de vordering niet wensen in te trekken en de kantonrechter - na aktewisseling - concludeert dat de EPGV niet van toepassing is, de procedure conform artikel 4 lid 3 Uitvoeringswet en artikel 69 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt voortgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure.
3.6.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
stelt de passagiers in de gelegenheid om uiterlijk vóór 11 november 2020 zich bij akte uit te laten zoals bedoeld in r.o. 3.4 dan wel het verzoek in te trekken zoals bedoeld in r.o. 3.5;
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open