In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 7 oktober 2020, hebben de passagiers, vertegenwoordigd door mr. I.G.B. Maertzdorff, een verzoek ingediend tegen de luchtvaartmaatschappij Air Canada, vertegenwoordigd door P. Frühling. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De passagiers stellen dat zij op 25 december 2017 met vlucht AC 825 van Amsterdam naar Toronto zouden worden vervoerd, maar dat deze vlucht is geannuleerd. Hierdoor zijn zij 24 uur en 1 minuut later dan gepland op hun eindbestemming aangekomen, wat hen recht geeft op compensatie van € 600,00 per passagier, naast andere kosten.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de EPGV (Europese Procedure voor Geringe Vorderingen) van toepassing kan zijn in grensoverschrijdende gevallen. Echter, er is onduidelijkheid over de woonplaats van Air Canada, aangezien de passagiers Duitsland als woonplaats hebben opgegeven, terwijl Air Canada Saint-Laurent (Canada) als maatschappelijke zetel heeft vermeld. Dit roept de vraag op of de EPGV van toepassing is, aangezien de passagiers in Nederland wonen en het aangezochte gerecht in Nederland is gevestigd.
De kantonrechter heeft de passagiers de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de woonplaats van Air Canada en de toepasselijkheid van de EPGV. Tevens is hen de optie geboden om het verzoek in te trekken. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden, en de passagiers moeten uiterlijk vóór 11 november 2020 reageren. Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.