ECLI:NL:RBNHO:2020:7757

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
8311820 CV EXPL 20-528
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur van bedrijfsruimte en retentierecht in geschil tussen ondernemer en verpakkingsbedrijf

In deze zaak heeft eiser, een ondernemer, een vordering ingesteld tegen Burgering Verpakkingen C.V. met betrekking tot de afgifte van goederen die hij in het bedrijfspand van Burgering had ondergebracht. Eiser stelt dat hij toestemming had om de goederen kosteloos te stallen, maar dat Burgering hem de toegang tot deze goederen heeft ontzegd. Eiser heeft conservatoir beslag laten leggen op de goederen en vordert nu afgifte van deze goederen, alsook schadevergoeding van €24.500,00 wegens het onrechtmatig onder zich houden van zijn goederen.

Burgering betwist de vordering en stelt dat er een huurovereenkomst is gesloten, waaruit volgt dat eiser huur verschuldigd is. Burgering vordert in reconventie dat de huurovereenkomst wordt ontbonden en dat eiser de achterstallige huur van €24.500,00 betaalt. De kantonrechter moet beoordelen of er daadwerkelijk een huurovereenkomst is gesloten en of Burgering recht heeft op het retentierecht.

De kantonrechter oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor de stelling van Burgering dat er een huurovereenkomst is gesloten. De afspraken zijn niet schriftelijk vastgelegd en Burgering heeft geen aanmaningen gestuurd of andere acties ondernomen om de huur te innen. Hierdoor wordt de tegenvordering van Burgering afgewezen. De kantonrechter oordeelt dat de goederen, met uitzondering van een aantal specifieke items, aan eiser moeten worden teruggegeven. De schadevergoeding van eiser wordt afgewezen omdat deze niet voldoende onderbouwd is. De proceskosten worden toegewezen aan eiser, aangezien Burgering in overwegende mate ongelijk heeft gekregen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8311820 CV EXPL 20-528
Uitspraakdatum: 7 oktober 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. A.R. van Dolder
[toevoeg.nr. 4NW1442]
tegen
Burgering Verpakkingen C.V.
gevestigd te Alkmaar
gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie
verder te noemen: Burgering
gemachtigde: mr. J. Keekstra

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 29 januari 2020 een vordering tegen Burgering ingesteld. Burgering heeft schriftelijk geantwoord en een tegenvordering ingesteld. [eiser] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna Burgering een schriftelijke reactie heeft gegeven. Tot slot heeft [eiser] schriftelijk gereageerd op de tegenvordering waarna datum voor vonnis is bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eind maart 2017 heeft [eiser] een aantal (bedrijfs)goederen ondergebracht in het bedrijfspand van Burgering.
2.2.
In juli 2019 is [eiser] een garagebedrijf gestart in een eigen bedrijfsruimte.
2.3.
Op 19 juli 2019 heeft [eiser] de door hem bij Burgering ondergebrachte bedrijfsgoederen willen ophalen, maar heeft Burgering hem de toegang tot zijn bedrijfspand ontzegd.
2.4.
[eiser] heeft op 16 januari 2020 conservatoir beslag laten leggen op de goederen die zich op het moment van beslaglegging in het bedrijfspand van Burgering bevonden.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter Burgering veroordeelt tot afgifte van de door hem genoemde goederen op straffe van een dwangsom, alsmede Burgering veroordeelt tot betaling van EUR 24.500,00 aan schadevergoeding, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat Burgering zijn goederen onrechtmatig onder zich heeft gehouden. Hij had toestemming om de goederen kosteloos in de bedrijfsruimte van Burgering te stallen. Doordat hij niet de beschikking kreeg over deze goederen toen hij zijn bedrijf startte, heeft hij schade geleden.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
Burgering betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat [eiser] de bedrijfsruimte waar de goederen waren gestald heeft gehuurd en dat [eiser] nimmer huur heeft betaald, zodat hem een beroep toekomt op zijn retentierecht. Bij wijze van tegenvordering vordert Burgering dat de kantonrechter vaststelt dat de huurovereenkomst op 1 augustus 2019 is geëindigd alsmede betaling van de achterstallig huur ad EUR 24.500,00.

5.De beoordeling

5.1.
De eerste vraag die beantwoord moet worden is of partijen een huurovereenkomst hebben gesloten. Voor de beantwoording van die vraag is van belang dat partijen hun afspraken over het gebruik van de bedrijfsruimte van Burgering door [eiser] niet schriftelijk zijn vastgelegd ondanks dat het, volgens de stelling van Burgering, om een aanzienlijk financieel belang ging. Burgering stelt dat hij aan [eiser] facturen heeft gezonden. [eiser] betwist dat hij facturen heeft ontvangen. Vaststaat dat Burgering geen aanmaningen heeft gestuurd, nog enige actie jegens [eiser] heeft ondernomen ter zake de thans door hem gestelde huurachterstand, ondanks het feit dat [eiser] nimmer enig bedrag aan huur heeft betaald. De door Burgering overgelegde verklaringen geven onvoldoende toelichting op de vraag of partijen een huurovereenkomst hebben gesloten en, zo ja, tegen welke voorwaarden. Verder geven de opstellers/ondertekenaars van deze verklaringen geen redenen van wetenschap. Voorts is van belang dat Burgering niet heeft gereageerd op brieven van de advocaat van [eiser] van 31 juli 2019 en 9 augustus 2019, waarin deze verzoekt om de goederen van zijn cliënt af te geven, terwijl dit toch een uitgelezen moment was om een beroep te doen op zijn retentierecht wegens de thans opgeworpen huurschuld. Onder deze omstandigheden heeft Burgering onvoldoende betwist de stelling van [eiser] dat deze de bedrijfsruimte van Burgering mocht gebruiken om niet en heeft Burgering onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat sprake is geweest van huur van bedrijfsruimte. Dit betekent dat de tegenvordering van Burgering wordt afgewezen.
5.2.
Voor wat betreft de door [eiser] gevorderde teruggave van zijn goederen geldt dat Burgering met uitzondering van de compressor met vriesdroger en divers autogereedschap niet betwist dat deze goederen toebehoren aan [eiser]. Deze goederen dienen te worden teruggegeven, omdat het beroep van Burgering op een retentierecht faalt.
5.3.
De bedoelde compressor met vriesdroger is volgens Burgering door [eiser] aan hem overgedragen ter betaling van de huurpenningen van de eerste huurtermijn. Burgering heeft ook kosten van de compressor betaald; ter onderbouwing overlegt hij een factuur. Dit betoog faalt. De overgelegde factuur is niet leesbaar. Verder wordt door Burgering in de brief die hij op 4 april 2017 stelt te hebben verstuurd aan [eiser] ter bevestiging van gemaakte afspraken niets vermeld omtrent de gestelde overdracht van de compressor. Ook in de door Burgering overgelegde facturen van de (eerste) huurtermijnen staat hierover niets vermeld. De conclusie is daarom dat Burgering zijn aanspraak op de compressor met vriesdroger onvoldoende heeft onderbouwd en ook deze moet afgeven aan [eiser].
5.4.
Van het divers autogereedschap heeft Burgering aangevoerd dat hem dit niet bekend is en dat dit niet in zijn bezit is. [eiser] heeft hier niet op gereageerd en evenmin onderbouwd dat dit gereedschap zich bij Burgering bevindt. Dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen.
5.5.
De gevorderde dwangsom zal op hierna te noemen wijze worden gematigd en gemaximeerd.
5.6.
[eiser] heeft verder vergoeding van schade gevorderd, omdat hij als (startend) bedrijf niet de beschikking had over zijn gereedschappen en daardoor schade heeft geleden. [eiser] begroot die op EUR 36.450,00 die hij wegens proceseconomische redenen matigt tot EUR 24.500,00. Ter onderbouwing geeft hij een overzicht van verwachte omzet indien hij de beschikking had gehad over de gereedschappen. Burgering heeft de vordering betwist en heeft erop gewezen dat [eiser] in het verleden meerdere bedrijven heeft gehad die niet levensvatbaar zijn gebleken. Bij deze stand van zaken zal de kantonrechter de schadevordering afwijzen, nu die niet is onderbouwd. [eiser] heeft niet betwist dat hij eerder vergelijkbare ondernemingen heeft gehad en het had dus op zijn weg gelegen om aan de hand van de gegevens van die eerdere bedrijven te specificeren welke omzet hij is misgelopen doordat hij niet de beschikking had over bedoelde gereedschappen en aan de hand daarvan welke winst hij is misgelopen.
5.7.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] gedeeltelijk zal toewijzen en die van Burgering zal afwijzen.
5.8.
De proceskosten in de zaak van de vordering en in de zaak van de tegenvordering komen voor rekening van Burgering, omdat hij in overwegende mate ongelijk krijgt. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de explootkosten niet mogelijk.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
veroordeelt Burgering tot afgifte van de in de dagvaarding onder punt 1.2 genoemde goederen met uitzondering van het daar genoemde divers autogereedschap (ringsleutel, schroevendraaiers, stelling bevestigingsmateriaal), op straffe van een dwangsom van EUR 250,00 per dag of gedeelte van een dag vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis dat Burgering nalatig is de bedoelde goederen waarop geen conservatoir beslag is gelegd af te geven aan [eiser] met een maximum van EUR 5.000,00.
6.2.
veroordeelt Burgering tot betaling van de proceskosten, waaronder begrepen de kosten voor het leggen van conservatoir beslag, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
griffierecht € 83,00
salaris gemachtigde € 1.440,00;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
de tegenvordering6.5. wijst de vordering af;
6.6.
veroordeelt Burgering tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag worden
vastgesteld op een bedrag van € 480,00 aan salaris van de gemachtigde van [eiser];
6.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Flipse en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter