Nieuwe beschikking
U ontvangt een nieuwe beschikking waarin voor € 1.159 aan huurtoeslag 2019 aan u wordt toegekend. Inmiddels heeft u een nieuwe definitieve berekening zorgtoeslag 2019 ontvangen met dagtekening 7 augustus 2020 (…).”
Geschil18. In geschil is of verweerder de huurtoeslag voor het jaar 2019 op het juiste bedrag heeft berekend. Meer specifiek is in geschil of verweerder de heer [B] terecht als medebewoner van eiseres heeft aangemerkt. De hoogte van de zorgtoeslag is – naar de rechtbank begrijpt – naar aanleiding van de herziene beslissing op bezwaar van 7 augustus 2020 niet langer in geschil.
19. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder de heer [B] ten onrechte als medebewoner heeft aangemerkt. Verweerder was er volgens eiseres mee bekend dat de heer [B] ambtshalve door de gemeente [gemeente] op het adres van eiseres is ingeschreven en dat hij daar feitelijk niet woonde. Er is daarmee gereden twijfel aan de juistheid van de inschrijving in de Brp ontstaan. Daaraan is verweerder ten onrechte voorbij gegaan, aldus eiseres. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en toekenning van een proceskostenvergoeding voor zowel de bezwaar- als de beroepsfase.
20. Verweerder neemt het standpunt in dat hij mag uitgaan, en zelfs moet uitgaan van de juistheid van de gegevens uit de Brp. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft dit bevestigd in haar uitspraak van 18 januari 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV1205). Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij alleen van de gegevens van de Brp mag afwijken indien blijkt dat sprake is van een onjuiste inschrijving. Dat daarvan in het onderhavige geval sprake is, is niet gebleken, aldus verweerder. Ten aanzien van de proceskostenvergoeding heeft verweerder zich ter zitting op het standpunt gesteld dat eiseres in verband met de volledige tegemoetkoming aan het bezwaar ten aanzien van de zorgtoeslag en de gedeeltelijke tegemoetkoming aan het bezwaar ten aanzien van de huurtoeslag, recht heeft op een forfaitaire proceskostenvergoeding van 1 punt à € 525 voor de beroepsfase, namelijk voor het indienen van het beroepschrift. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres geen recht heeft op een vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten omdat geen sprake is van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. 21. Voor de volledige weergave van de standpunten van partijen en de onderbouwing daarvan, verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Vooraf
22. Per brief van 18 augustus 2020 heeft de gemachtigde van eiseres verzocht om aanhouding van de zaak in verband met een lopende beroepsprocedure bij de rechtbank Noord-Holland (zaaknummer HAA 20/2006) van eiseres die ziet op de inschrijving van de heer [B] op het woonadres van eiseres. Eiseres wenst de uitkomst van deze procedure af te wachten om meer duidelijkheid te krijgen over de inschrijving van de heer [B] , hetgeen van belang is voor de onderhavige zaak, aldus eiseres.
23. De rechtbank wijst het verzoek om aanhouding van de zaak af. De rechtbank acht in het voorliggende geval het belang van een goede rechtspleging, waaronder mede wordt verstaan een voortvarend verloop van de procedure, zwaarder wegen dan het belang van eiseres om de door haar opgestarte procedure tegen de inschrijving van de heer [B] op haar woonadres af te wachten.
24. Het door eiseres ingestelde beroep zag in eerste instantie ook op de zorgtoeslag. Hangende het beroep is verweerder met de herziene beslissing op bezwaar van 7 augustus 2020 (zie onder 17) alsnog tegemoet gekomen aan het bezwaar ten aanzien van de zorgtoeslag. Met dagtekening 7 augustus 2020 is het recht op zorgtoeslag van eiseres voor het jaar 2019 definitief berekend op € 1.189, conform de eerste voorschotbeschikking van 27 december 2018. Nu verweerder alsnog, hangende het beroep, tegemoet is gekomen, dient het beroep ten aanzien van de zorgtoeslag op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet-ontvankelijk te worden verklaard nu eiseres bij dit beroep in zoverre geen belang meer heeft.
25. Verweerder heeft bij de berekening van het recht op huurtoeslag van eiseres voor het jaar 2019 de heer [B] vanaf 1 juni 2019 aangemerkt als medebewoner. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder de heer [B] ten onrechte als medebewoner heeft aangemerkt. De rechtbank overweegt ten aanzien daarvan het volgende.
26. Artikel 2, eerste lid, onderdeel e, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) verstaat onder ‘medebewoner’ de persoon die als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de Brp als de belanghebbende, met dien verstande dat als medebewoner niet wordt aangemerkt (1) de partner van de belanghebbende, (2) de persoon die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende een deel van de woning huurt, tenzij deze een bloed- of aanverwant in de eerste graad is van de belanghebbende of diens partner en (3) degene die tot het huishouden van de onder (2) bedoelde persoon hoort. Op grond van artikel 6, derde lid van de Awir, en artikel 3, tweede lid, onderdeel c, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt iemand die in de Brp niet op zijn woonadres is ingeschreven, geacht daarin wel op dat adres te zijn ingeschreven indien blijkt dat sprake is van een onjuiste inschrijving in de Brp.
27. Gelet op de hiervoor aangehaalde wettelijke bepalingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder de heer [B] terecht heeft aangemerkt als medebewoner van eiseres. Immers, de heer [B] stond op hetzelfde adres als eiseres ingeschreven in de Brp. Dat verweerder uit mag gaan van de juistheid van de gegevens in de Brp is door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd in haar uitspraak van 18 januari 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV1205). Dat in het onderhavige geval, zoals eiseres stelt, sprake is van een ambtshalve inschrijving door de gemeente [gemeente] maakt dit niet anders. 28. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak verder overwogen dat voor het plaatsen van een aantekening van onjuistheid bij bepaalde gegevens in de Brp onomstotelijk zal moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn. Het feit dat eiseres en – naar de rechtbank begrijpt – ook de heer [B] een procedure hebben opgestart tegen de ambtshalve inschrijving van de heer [B] op het adres van eiseres is daartoe onvoldoende. Hieruit kan namelijk niet reeds de conclusie worden getrokken dat onomstotelijk vaststaat dat de inschrijving van de heer [B] feitelijk onjuist is. Ook overigens heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de inschrijving van de heer [B] op haar adres onjuist is, op grond waarvan verweerder gebruik zou hebben kunnen maken van zijn bevoegdheid af te wijken van de gegevens in de Brp.
29. Op grond van het voorgaande is het gelijk in zoverre aan verweerder en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten, schadevergoeding en griffierecht
30. Gelet op de herziene beslissing op bezwaar van 7 augustus 2020 veroordeelt de rechtbank verweerder – voor de beroepsfase – in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift). Voor een hogere vergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding. Eiseres heeft geen recht op vergoeding van de door haar op het formulier proceskosten ingevulde bedrag van € 4,62 aan reis- en verblijfskosten. Eiseres noch haar gemachtigde is ter zitting verschenen. Overigens zouden dergelijke door de gemachtigde gemaakte kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, reeds omdat in deze een forfaitaire proceskostenvergoeding conform het Besluit is toegekend.
31. Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de Rechtsbijstand, moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten vergoeden aan de rechtsbijstandverlener van eiseres.
32. Ten aanzien van de kostenvergoeding voor de bezwaarfase overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden kosten, die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van eiseres voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
33. Vaststaat dat eiseres in het bezwaarschrift (van 28 oktober 2019) heeft verzocht om een kostenvergoeding. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat geen sprake is van een aan hem te wijten onrechtmatigheid zodat eiseres geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De rechtbank volgt verweerder hierin en legt daaraan ten grondslag dat eiseres in de brief van 10 augustus 2019 (zie onder 4) ervan op de hoogte is gesteld dat het jaarinkomen over 2019 – naar aanleiding van de aangifte inkomstenbelasting 2018 – opnieuw is geschat, dat dat gevolgen heeft voor de hoogte van de toeslag en dat indien zij meent dat de schatting niet klopt, zij vóór 1 september 2019 het juiste inkomen over 2019 kon doorgeven in
Mijn toeslagenvia toeslagen.nl of voor vragen kon bellen met de BelastingTelefoon. Eiseres heeft dit niet gedaan. In aanmerking nemende dat het systeem van de Belastingdienst/Toeslagen is ingericht met voorschotbeschikkingen waarbij na afloop van het jaar de definitieve bedragen worden berekend en voor tussentijdse wijzigingen een actieve gegevensverstrekking is vereist, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid en komt eiseres derhalve niet in aanmerking voor vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten.
34. Eiseres heeft verder verzocht om toekenning van een schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Awb. Reeds omdat er geen sprake is van gegrondverklaring van het beroep, wijst de rechtbank dit verzoek af.
35. De rechtbank is tot slot van oordeel dat eiseres recht heeft op vergoeding van het door haar betaalde griffierecht.