ECLI:NL:RBNHO:2020:7782

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
2 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5491
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en medebewoner: rechtmatigheid van inschrijving in de Basisregistratie Personen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de huurtoeslag van eiseres, die woonachtig is op een bepaald adres. De Belastingdienst/Toeslagen had bij de vaststelling van de huurtoeslag rekening gehouden met het inkomen van een medebewoner, de heer [B], die op hetzelfde adres stond ingeschreven. Eiseres betwistte deze inschrijving en stelde dat de heer [B] niet feitelijk bij haar woonde, maar ambtshalve door de gemeente op haar adres was ingeschreven. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst mocht uitgaan van de juistheid van de gegevens in de Basisregistratie Personen (Brp) en dat eiseres niet had aangetoond dat de inschrijving van de heer [B] onjuist was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat zij geen recht had op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, omdat er geen sprake was van een aan de Belastingdienst te wijten onrechtmatigheid. Eiseres had wel recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten voor de beroepsfase, die op € 525 werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van de juistheid van gegevens in de Brp en de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen in het proces van het aanvragen van toeslagen.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5491

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2020 in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , eiseres

(gemachtigde: mr. V.Y. Jokhan),
en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij herziene voorschotbeschikking van 21 augustus 2019 de zorgtoeslag en de huurtoeslag voor 2019 vastgesteld op respectievelijk € 1.189 en € 2.846.
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 24 september 2019 het bezwaar ongegrond verklaard.
Verweerder heeft bij herziene voorschotbeschikking van 21 september 2019 de zorgtoeslag en de huurtoeslag voor 2019 vastgesteld op respectievelijk € 0 en € 1.687.
Verweerder heeft bij herziene voorschotbeschikking van 22 oktober 2019 zowel de zorgtoeslag als de huurtoeslag voor 2019 vastgesteld op € 0.
Eiseres heeft – bij bezwaarschrift van 28 oktober 2019 – bezwaar gemaakt tegen de herziene voorschotbeschikkingen van 21 september 2019 en 22 oktober 2019.
Eiseres heeft op 30 oktober 2019 beroep bij de rechtbank ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 24 september 2019.
Verweerder heeft het bezwaar vervat in het bezwaarschrift van 28 oktober 2019 ongegrond verklaard bij beslissing van 14 februari 2020.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Verweerder heeft bij beslissing van 7 augustus 2020 zijn eerdere beslissingen van 24 september 2019 en van 14 februari 2020 herzien.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2020 te Haarlem.
Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is woonachtig op de [adres] . Uit de Basisregistratie Personen (hierna: Brp) volgt dat zij sinds 6 november 1963 staat ingeschreven op dit adres.
2. Bij voorschotbeschikking van 27 december 2018 zijn de zorg- en de huurtoeslag voor het jaar 2019 voor eiseres berekend op € 1.189 (zorgtoeslag) en € 2.781 (huurtoeslag). De bedragen zijn vastgesteld op basis van een geschat inkomen van eiseres van € 5.246.
3. Eiseres heeft op 23 april 2019 een huurverandering doorgegeven aan verweerder. Naar aanleiding daarvan heeft eiseres met dagtekening 21 mei 2019 een nieuwe voorschotbeschikking gekregen. De hoogte van de zorgtoeslag is daarop gelijk gebleven. De huurtoeslag is verhoogd naar € 2.820.
4. Bij brief van 10 augustus 2019 heeft verweerder eiseres het volgende bericht:
“Wij hebben het jaarinkomen waarmee wij uw toeslag over 2019 berekenen opnieuw voor u geschat. Omdat onze nieuwe schatting hoger is, krijgt u minder toeslag.
(…)
Uit de aangifte inkomstenbelasting 2018 blijkt dat uw inkomen is veranderd. Op basis daarvan hebben wij het inkomen over 2019 opnieuw geschat.
(…)
Vanaf oktober krijgt u minder toeslag. Het nieuwe maandbedrag vindt u in
Mijn toeslagenop toeslagen.nl onder ‘Actuele berekening 2019’. (…).
(…)
Als u net een nieuwe baan hebt of minder bent gaan werken, klopt onze schatting van uw inkomen waarschijnlijk niet. U krijgt dan niet de juiste toeslag. Geef dan vóór 1 september 2019 het juiste inkomen over 2019 aan ons door in
Mijn toeslagenvia toeslagen.nl. Hebt u of heeft iemand in uw huishouden het inkomen de afgelopen weken al gewijzigd? Dan hoeft u niets te doen en gebruiken we dit inkomen bij de berekening van uw toeslag.
Hulp nodig bij het schatten van uw jaarinkomen? Gebruik de rekenhulp op toeslagen.nl/inkomenberekenen.

Meer informatie

Hebt u nog vragen? Ga naar toeslagen.nl/inkomenhoger of bel de BelastingTelefoon: (…).”
5. Per brief met dagtekening 12 augustus 2019 heeft verweerder eiseres bericht dat uit zijn gegevens blijkt dat [B] (hierna: de heer [B] ) per 1 juni 2019 eiseres’ medebewoner is. Verweerder verzoekt in de brief om het inkomen over 2019 van de heer [B] vóór 26 augustus 2019 door te geven. In de brief staat voorts dat als het inkomen van de heer [B] niet voor 26 augustus 2019 is ontvangen, verweerder de hoogte van de huurtoeslag niet kan berekenen en dat eiseres dan geen huurtoeslag meer zal ontvangen.
6. Bij voorschotbeschikking van 21 augustus 2019 zijn de zorg- en de huurtoeslag voor het jaar 2019 voor eiseres opnieuw berekend. De hoogte van de zorgtoeslag is daarop gelijk gebleven. De huurtoeslag is verhoogd naar € 2.846. De bedragen zijn vastgesteld op een geschat inkomen van eiseres van € 5.246. Over het inkomen van de heer [B] is vermeld dat het op dat moment niet bekend is.
7. Namens eiseres heeft haar gemachtigde bij brief van 22 augustus 2019 betwist dat de heer [B] als toeslagpartner (de rechtbank leest: medebewoner) kan worden aangemerkt omdat hij niet feitelijk bij eiseres inwoont en door de gemeente ambtshalve op het adres van eiseres is ingeschreven. Eiseres zal dan ook geen inkomensgegevens verstrekken van de heer [B] . Verder vermeldt de brief dat tegen de ambtshalve inschrijving op het adres van eiseres reeds een procedure is gestart.
8. De brief van (de gemachtigde van) eiseres van 22 augustus 2019 is door verweerder aangemerkt als bezwaarschrift tegen de voorschotbeschikking van 21 augustus 2019.
9. Met dagtekening 21 september 2019 is opnieuw een voorschotbeschikking genomen. Hierin is de zorgtoeslag berekend op € 0 en de huurtoeslag op € 1.687. De bedragen zijn vastgesteld op een geschat inkomen van eiseres van € 41.531.
10. Verweerder heeft op 24 september 2019 beslist op het bezwaar van 22 augustus 2019 en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. De toelichting bij de beslissing luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Belastingdienst/Toeslagen gaat uit van de inschrijving van de gemeentelijke basisadministratie. Hierin staat dat het adres [adres] het woonadres is van meneer [B] . Hierdoor wordt hij ook aangemerkt als uw medebewoner. Wanneer u niet reageert op de brief met kenmerk TL 034, zal de huurtoeslag stopgezet worden.”
11. Per brief van 26 september 2019 heeft verweerder aan eiseres bericht dat de huurtoeslag per 1 juni 2019 wordt stopgezet omdat geen inkomensgegevens van de heer [B] zijn ontvangen.
12. Met dagtekening 22 oktober 2019 is opnieuw een voorschotbeschikking genomen. Hierin is zowel de zorg- als de huurtoeslag berekend op € 0.
13. Bij brief van 28 oktober 2019 heeft de gemachtigde namens eiseres bezwaar gemaakt tegen de voorschotbeschikkingen van 21 september 2019 en van 22 oktober 2019.
14. Op 30 oktober 2019 heeft de gemachtigde namens eiseres beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 24 september 2019 (zie onder 10).
15. Verweerder heeft op het bezwaar van 28 oktober 2019 (zie onder 13) beslist op 14 februari 2020. Het bezwaar is ongegrond verklaard en de zorg- en de huurtoeslag zijn € 0 gebleven. De toelichting bij de beslissing, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
“In het bezwaar geeft [de gemachtigde] namens u aan, dat u zich niet kan vinden in de hoogte van uw geschatte inkomen 2019.
Naar aanleiding van uw inkomen 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen uw geschat inkomen 2019 verhoogd. Dit om te voorkomen dat u een te hoog voorschot toeslagen 2019 zou ontvangen, en dit achteraf terug zou moeten betalen.
Met de brief van 10 augustus 2019 met kenmerk (…) bent u hiervan in kennis gesteld. In deze brief wordt aangegeven dat u het geschatte inkomen zelf kunt aanpassen.
Ook had u over de inhoud van de brief en de gevolgen daarvan telefonisch contact met ons kunnen nemen.
U kunt nog steeds uw geschat inkomen 2019 aanpassen via www.toeslagen.nl/mijn toeslagen of telefonisch op (…).”
16. Op 6 augustus 2020 heeft een hoorzitting plaatsgevonden op het kantoor van verweerder. Aanleiding hiervoor was het voornemen van verweerder om de beslissing op bezwaar van 24 september 2019 te herzien.
17. Met dagtekening 7 augustus 2020, en hangende het beroep, heeft verweerder een herziene beslissing op bezwaar genomen. Hierin is gedeeltelijk tegemoet gekomen aan het bezwaar van eiseres. De toelichting op de beslissing luidt als volgt:
“Naar aanleiding van het beroep heb ik nader onderzoek gedaan. Op basis daarvan heb ik besloten de beslissing op uw bezwaar van 24 september 2019 en de beslissing op uw bezwaar van 14 februari 2020 te herzien. Deze herziene beslissing op bezwaar vervangt de eerdere beslissingen van 24 september 2019 en 14 februari 2020 respectievelijk.

Beslissing

Ik verklaar uw bezwaar gegrond met betrekking tot het toetsingsinkomen, op basis waarvan de huur- en zorgtoeslag over 2019 is berekend.
Ik verklaar uw bezwaar ongegrond met betrekking tot het niet meerekenen van [de heer [B] ] als uw medebewoner voor de huurtoeslag 2019.
Dit betekent dat de beschikkingen worden gewijzigd op grond van uw bezwaar.

Toelichting

Toetsingsinkomen
U heeft met dagtekening 27 december 2018 een voorschotbeschikking huur- en zorgtoeslag 2019 ontvangen met een geschat toetsingsinkomen voor u van € 5.246.
Met dagtekening 29 mei 2019 hebben wij een melding van de Basisregistratie inkomen (hierna: BRI) ontvangen dat uw inkomen over 2018 is vastgesteld op € 40.275. Hierop hebben wij uw geschatte toetsingsinkomen voor 2019 gewijzigd naar € 41.531. Naar aanleiding van deze wijziging heeft u met dagtekening 21 september 2019 een herziene voorschotbeschikking ontvangen waarop uw zorgtoeslag 2019 is herzien naar € 0 en uw huurtoeslag is herzien naar € 1.687.
Met onze brief van 10 augustus 2019 hebben wij u op de hoogte gesteld van deze wijziging van het geschatte toetsingsinkomen. Deze brief hebben wij verzonden naar uw bewindvoerder, (…). In deze brief hebben wij u er ook op gewezen dat u het inkomen kunt laten wijzigen via toeslagen.nl of vragen daarover kunt stellen via de BelastingTelefoon. Van deze mogelijkheid heeft u, of uw bewindvoerder, geen gebruik gemaakt.
De controle op het recht op een toeslag vindt pas na afloop van het berekeningsjaar plaats. (…). Met dagtekening 4 juni 2020 hebben wij een melding van de BRI ontvangen dat uw inkomen over 2019 op € 9.758 is vastgesteld. (…).
(…)
(…)
Desondanks zullen wij uw huur- en zorgtoeslag 2019 opnieuw berekenen met een toetsingsinkomen voor u van € 9.758, gelijk aan het inkomensgegeven van 2019 zoals die is opgenomen in de BRI.
Medebewoner
De medebewoner is volgens artikel 2, eerste lid, onder e, van de Awir de persoon die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven op het toeslagadres in de Basisregistratie personen (hierna: Brp), tenzij deze persoon partner van de belanghebbende is, onderhuurder van de belanghebbende is, of tot het huishouden van de onderhuurder behoort.
Wij maken bij het vaststellen van de huurtoeslag gebruik van de gegevens uit de Brp. (…).
(…)
(…). Uit de Brp blijkt dat ook de heer [B] van 20 mei 2019 tot en met heden met een woonadres op het adres staat ingeschreven.
Uit artikel 2, eerste lid, onder e, en artikel 5 van de Awir volgt in beginsel dat de heer [B] over 2019 voor de maanden juni tot en met december aangemerkt moet worden als uw medebewoner. Dat betekent dat hij met zijn inkomen vanaf 1 juni 2019 meetelt voor de berekening van uw huurtoeslag. Voor de zorgtoeslag telt een medebewoner niet mee.
(…)
(…)
(…)

Nieuwe beschikking

U ontvangt een nieuwe beschikking waarin voor € 1.159 aan huurtoeslag 2019 aan u wordt toegekend. Inmiddels heeft u een nieuwe definitieve berekening zorgtoeslag 2019 ontvangen met dagtekening 7 augustus 2020 (…).”
Geschil18. In geschil is of verweerder de huurtoeslag voor het jaar 2019 op het juiste bedrag heeft berekend. Meer specifiek is in geschil of verweerder de heer [B] terecht als medebewoner van eiseres heeft aangemerkt. De hoogte van de zorgtoeslag is – naar de rechtbank begrijpt – naar aanleiding van de herziene beslissing op bezwaar van 7 augustus 2020 niet langer in geschil.
19. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder de heer [B] ten onrechte als medebewoner heeft aangemerkt. Verweerder was er volgens eiseres mee bekend dat de heer [B] ambtshalve door de gemeente [gemeente] op het adres van eiseres is ingeschreven en dat hij daar feitelijk niet woonde. Er is daarmee gereden twijfel aan de juistheid van de inschrijving in de Brp ontstaan. Daaraan is verweerder ten onrechte voorbij gegaan, aldus eiseres. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en toekenning van een proceskostenvergoeding voor zowel de bezwaar- als de beroepsfase.
20. Verweerder neemt het standpunt in dat hij mag uitgaan, en zelfs moet uitgaan van de juistheid van de gegevens uit de Brp. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft dit bevestigd in haar uitspraak van 18 januari 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV1205). Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij alleen van de gegevens van de Brp mag afwijken indien blijkt dat sprake is van een onjuiste inschrijving. Dat daarvan in het onderhavige geval sprake is, is niet gebleken, aldus verweerder. Ten aanzien van de proceskostenvergoeding heeft verweerder zich ter zitting op het standpunt gesteld dat eiseres in verband met de volledige tegemoetkoming aan het bezwaar ten aanzien van de zorgtoeslag en de gedeeltelijke tegemoetkoming aan het bezwaar ten aanzien van de huurtoeslag, recht heeft op een forfaitaire proceskostenvergoeding van 1 punt à € 525 voor de beroepsfase, namelijk voor het indienen van het beroepschrift. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres geen recht heeft op een vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten omdat geen sprake is van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.
21. Voor de volledige weergave van de standpunten van partijen en de onderbouwing daarvan, verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Vooraf
22. Per brief van 18 augustus 2020 heeft de gemachtigde van eiseres verzocht om aanhouding van de zaak in verband met een lopende beroepsprocedure bij de rechtbank Noord-Holland (zaaknummer HAA 20/2006) van eiseres die ziet op de inschrijving van de heer [B] op het woonadres van eiseres. Eiseres wenst de uitkomst van deze procedure af te wachten om meer duidelijkheid te krijgen over de inschrijving van de heer [B] , hetgeen van belang is voor de onderhavige zaak, aldus eiseres.
23. De rechtbank wijst het verzoek om aanhouding van de zaak af. De rechtbank acht in het voorliggende geval het belang van een goede rechtspleging, waaronder mede wordt verstaan een voortvarend verloop van de procedure, zwaarder wegen dan het belang van eiseres om de door haar opgestarte procedure tegen de inschrijving van de heer [B] op haar woonadres af te wachten.
Zorgtoeslag
24. Het door eiseres ingestelde beroep zag in eerste instantie ook op de zorgtoeslag. Hangende het beroep is verweerder met de herziene beslissing op bezwaar van 7 augustus 2020 (zie onder 17) alsnog tegemoet gekomen aan het bezwaar ten aanzien van de zorgtoeslag. Met dagtekening 7 augustus 2020 is het recht op zorgtoeslag van eiseres voor het jaar 2019 definitief berekend op € 1.189, conform de eerste voorschotbeschikking van 27 december 2018. Nu verweerder alsnog, hangende het beroep, tegemoet is gekomen, dient het beroep ten aanzien van de zorgtoeslag op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet-ontvankelijk te worden verklaard nu eiseres bij dit beroep in zoverre geen belang meer heeft.
Huurtoeslag
25. Verweerder heeft bij de berekening van het recht op huurtoeslag van eiseres voor het jaar 2019 de heer [B] vanaf 1 juni 2019 aangemerkt als medebewoner. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder de heer [B] ten onrechte als medebewoner heeft aangemerkt. De rechtbank overweegt ten aanzien daarvan het volgende.
26. Artikel 2, eerste lid, onderdeel e, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) verstaat onder ‘medebewoner’ de persoon die als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de Brp als de belanghebbende, met dien verstande dat als medebewoner niet wordt aangemerkt (1) de partner van de belanghebbende, (2) de persoon die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende een deel van de woning huurt, tenzij deze een bloed- of aanverwant in de eerste graad is van de belanghebbende of diens partner en (3) degene die tot het huishouden van de onder (2) bedoelde persoon hoort. Op grond van artikel 6, derde lid van de Awir, en artikel 3, tweede lid, onderdeel c, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt iemand die in de Brp niet op zijn woonadres is ingeschreven, geacht daarin wel op dat adres te zijn ingeschreven indien blijkt dat sprake is van een onjuiste inschrijving in de Brp.
27. Gelet op de hiervoor aangehaalde wettelijke bepalingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder de heer [B] terecht heeft aangemerkt als medebewoner van eiseres. Immers, de heer [B] stond op hetzelfde adres als eiseres ingeschreven in de Brp. Dat verweerder uit mag gaan van de juistheid van de gegevens in de Brp is door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd in haar uitspraak van 18 januari 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV1205). Dat in het onderhavige geval, zoals eiseres stelt, sprake is van een ambtshalve inschrijving door de gemeente [gemeente] maakt dit niet anders.
28. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak verder overwogen dat voor het plaatsen van een aantekening van onjuistheid bij bepaalde gegevens in de Brp onomstotelijk zal moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn. Het feit dat eiseres en – naar de rechtbank begrijpt – ook de heer [B] een procedure hebben opgestart tegen de ambtshalve inschrijving van de heer [B] op het adres van eiseres is daartoe onvoldoende. Hieruit kan namelijk niet reeds de conclusie worden getrokken dat onomstotelijk vaststaat dat de inschrijving van de heer [B] feitelijk onjuist is. Ook overigens heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de inschrijving van de heer [B] op haar adres onjuist is, op grond waarvan verweerder gebruik zou hebben kunnen maken van zijn bevoegdheid af te wijken van de gegevens in de Brp.
29. Op grond van het voorgaande is het gelijk in zoverre aan verweerder en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten, schadevergoeding en griffierecht
30. Gelet op de herziene beslissing op bezwaar van 7 augustus 2020 veroordeelt de rechtbank verweerder – voor de beroepsfase – in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift). Voor een hogere vergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding. Eiseres heeft geen recht op vergoeding van de door haar op het formulier proceskosten ingevulde bedrag van € 4,62 aan reis- en verblijfskosten. Eiseres noch haar gemachtigde is ter zitting verschenen. Overigens zouden dergelijke door de gemachtigde gemaakte kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, reeds omdat in deze een forfaitaire proceskostenvergoeding conform het Besluit is toegekend.
31. Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de Rechtsbijstand, moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten vergoeden aan de rechtsbijstandverlener van eiseres.
32. Ten aanzien van de kostenvergoeding voor de bezwaarfase overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden kosten, die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van eiseres voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
33. Vaststaat dat eiseres in het bezwaarschrift (van 28 oktober 2019) heeft verzocht om een kostenvergoeding. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat geen sprake is van een aan hem te wijten onrechtmatigheid zodat eiseres geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De rechtbank volgt verweerder hierin en legt daaraan ten grondslag dat eiseres in de brief van 10 augustus 2019 (zie onder 4) ervan op de hoogte is gesteld dat het jaarinkomen over 2019 – naar aanleiding van de aangifte inkomstenbelasting 2018 – opnieuw is geschat, dat dat gevolgen heeft voor de hoogte van de toeslag en dat indien zij meent dat de schatting niet klopt, zij vóór 1 september 2019 het juiste inkomen over 2019 kon doorgeven in
Mijn toeslagenvia toeslagen.nl of voor vragen kon bellen met de BelastingTelefoon. Eiseres heeft dit niet gedaan. In aanmerking nemende dat het systeem van de Belastingdienst/Toeslagen is ingericht met voorschotbeschikkingen waarbij na afloop van het jaar de definitieve bedragen worden berekend en voor tussentijdse wijzigingen een actieve gegevensverstrekking is vereist, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid en komt eiseres derhalve niet in aanmerking voor vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten.
34. Eiseres heeft verder verzocht om toekenning van een schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Awb. Reeds omdat er geen sprake is van gegrondverklaring van het beroep, wijst de rechtbank dit verzoek af.
35. De rechtbank is tot slot van oordeel dat eiseres recht heeft op vergoeding van het door haar betaalde griffierecht.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ten aanzien van de zorgtoeslag niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep ten aanzien van de huurtoeslag ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 525;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.A. Brits, griffier, op 2 oktober 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.