ECLI:NL:RBNHO:2020:8091

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 september 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
C/15/306107 / KG ZA 20-455
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van executoriale beslagen in het kader van echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 september 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee echtgenoten die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.J. van Deventer, vorderde de opheffing van executoriale beslagen die door de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. T.A. Bruins, waren gelegd op hun gezamenlijke woning en de AOW-uitkering van de eiser. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de eiser niet konden worden toegewezen, omdat de executoriale beslagen nog steeds een geldige titel hadden op basis van eerdere beschikkingen. De rechtbank benadrukte dat de eindbeschikking van 22 juli 2020, waarin de echtscheiding werd uitgesproken, de provisionele voorzieningen niet opheft, maar bevestigt dat de gedaagde recht heeft op het voorschot en de voorlopige partneralimentatie. De rechtbank wees ook de reconventionele vorderingen van de gedaagde af, die om inzage in financiële documenten vroeg, omdat zij geen rechtvaardig belang had bij deze inzage. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het voordeel van de gedaagde uitviel, en dat er geen sprake was van misbruik van recht door het handhaven van de beslagen. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/306107 / KG ZA 20-455
Vonnis in kort geding van 18 september 2020
in de zaak van
[eiser/verweerder],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
advocaat: mr. J.J. van Deventer te Haarlem,
tegen
[gedaagde/eiseres],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
advocaat: mr. T.A. Bruins te Aerdenhout.
Partijen zullen hierna [eiser/verweerder] en [gedaagde/eiseres] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 augustus 2020 en de wijzing van eis tevens akte houdende overlegging nadere producties, met producties 1 tot en met 13 van de zijde van [eiser/verweerder];
  • de door [gedaagde/eiseres] in het geding gebrachte pleitaantekeningen, tevens houdende eis in reconventie, met producties 1 tot en met 19;
  • de mondelinge behandeling van 4 september 2020, waarbij door beide partijen pleitaantekeningen zijn voorgedragen en [eiser/verweerder] zijn eis nogmaals heeft gewijzigd.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling van 4 september 2020 waren aanwezig:
  • namens [eiser/verweerder]: mevrouw [A.] (een dochter van partijen), bijgestaan door mr. Van Deventer voornoemd en mr. N.D.L. Bennink, alsmede mr. A.E. Sieswerda;
  • [gedaagde/eiseres], bijgestaan door mr. Bruins voornoemd.
1.3.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het navolgende uitgegaan.
2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum] in gemeenschap van goederen. Zij zijn beiden 76 jaar oud en de ouders van twee (meerderjarige) dochters: mevrouw [A.] (hierna: [A.]) en mevrouw [B.] (hierna: [B.]). De huwelijksgemeenschap bevat onder andere:
  • de echtelijke woning aan de [adres] (hierna: het appartement);
  • 1/3 deel eigendom van de boerderij aan de [adres] (hierna: de boerderij);
  • 350 A certificaten van aandelen A.P. Dijkman Beheer B.V. en 350 A certificaten van aandelen Paardenpension Vredehof B.V., uitgegeven door de Stichting Administratiekantoor A.P. Dijkman Beheer (hierna: de STAK), waarvan steeds 349 A certificaten op naam van [eiser/verweerder] en 1 A certificaat op naam van [gedaagde/eiseres].
2.2.
In het kader van een tussen partijen gevoerde echtscheidingsprocedure heeft de meervoudige kamer voor familiezaken van deze rechtbank op 29 november 2019 een beschikking gewezen, waarin [eiser/verweerder] bij wijze van provisionele voorziening op grond van artikel 223 Rv is veroordeeld tot betaling uiterlijk op 1 februari 2020 van € 50.000 als voorschot op de verdeling van de huwelijksgemeenschap (hierna: het voorschot). Tevens is [eiser/verweerder] daarin bij wijze van voorlopige voorziening veroordeeld tot betaling van bijdrage in het levensonderhoud aan [gedaagde/eiseres] van € 2.486 per maand met ingang van 1 november 2019 (hierna: de voorlopige partneralimentatie)
2.3.
[gedaagde/eiseres] heeft op grond van de beschikking van 29 november 2019 op 23 maart 2020 ten laste van [eiser/verweerder] executoriaal beslag gelegd op het appartement. Tevens heeft [gedaagde/eiseres] op 21 april 2020 ten laste van [eiser/verweerder] executoriaal beslag gelegd onder de Sociale Verzekeringsbank op de AOW-uitkering van [eiser/verweerder]. In het beslagexploot van 23 maart 2020 is onder meer het navolgende vermeld:

De hoogte van het beslag bedraagt € 50.817,15 exclusief rente en verdere executiekosten en voorts lopende niet betaalde alimentatie.”
2.4.
De Volksbank N.V. (hierna: de Volksbank) heeft als hypotheekhouder de executie van het appartement van [gedaagde/eiseres] overgenomen. Tussen partijen en de Volksbank is afgesproken dat het appartement onderhands zal worden verkocht, waarbij Mooijekind Vleut optreedt als verkoopmakelaar.
2.5.
Op 30 april 2020 heeft [A.] namens de STAK en [eiser/verweerder] aan [B.] 80 A certificaten van aandelen A.P. Dijkman Beheer B.V. aangeboden tegen een koopprijs van € 1.000 per certificaat. [A.] heeft op 12 juni 2020 namens de STAK aan [B.] bericht dat de 80 A certificaten aan [A.] zijn toegewezen.
2.6.
Bij beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van deze rechtbank van 7 mei 2020 is het verzoek van [eiser/verweerder] tot wijziging van de voorlopige partneralimentatie afgewezen, met veroordeling van [eiser/verweerder] in de kosten.
2.7.
De meervoudige kamer voor familiezaken van deze rechtbank heeft bij eindbeschikking van 22 juli 2020 (hierna ook: de eindbeschikking) de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en verder - voor zover hier van belang - het navolgende overwogen en beslist:

Ad a. de echtelijke woning en de erop rustende hypothecaire lening
(…)
2.20.6 (…)
De vrouw verzet zich niet tegen toedeling aan de man, mits hij haar, naast de helft van de overwaarde, ook het haar toekomende voorschot van € 50.000 betaalt (…)
2.20.7. (…)
Indien de man alsnog afziet van toedeling en daarvan binnen 6 weken na taxatie aan de vrouw kennis geeft, zal de woning met bemiddeling van makelaar Strumphler voornoemd worden verkocht en zal de overwaarde bij helfte tussen partijen worden gedeeld na aftrek van alle met de verkoop en overdracht gemoeide kosten.
2.20.8.
De vrouw kan haar medewerking aan de effectuering van dit deel van de verdeling niet afhankelijk maken van de betaling door de man van het haar toekomende voorschot op de verdeling. Voor dit voorschot geldt dat de vrouw de haar ten dienste staande wettelijke bepalingen rond de executie van geldvorderingen kan benutten. De rechtbank ziet geen reden terug te komen op haar beslissing in voorlopige voorziening de vrouw een voorschot toe te kennen, maar stelt wel vast dat de verder door de rechtbank te bepalen wijze van verdelen niet op korte termijn zal leiden tot liquide vermogen aan de zijde van één van partijen. In feite brengt de te bepalen wijze van verdelen mee dat de man financiering zal moeten vinden om de vrouw uit de voormalige echtelijke woning uit te kopen. Bij toedeling aan de man of verkoop aan een derde zullen partijen tot verrekening van een reeds door de man voldaan voorschot kunnen overgaan, temeer nu naar verwachting het aandeel van de vrouw in de overwaarde de hoogte van het voorschot zal overtreffen.
2.20.9.
De man heeft de noodzaak zijn medewerking aan de hiervoor geschetste wijze van verdelen door middel van een dwangsom te verzekeren betwist.
De rechtbank stelt echter vast dat nergens in de van de zijde van de man ingediende stukken, uitdrukkelijk de toezegging staat dat de man – uiteraard - zijn medewerking zal verlenen. Gelet op de door de vrouw gegeven voorbeelden van de (proces-)houding van de man na de mondelinge behandeling op 12 november 2019 en de toon en wijze waarop in de processtukken verwijten worden geuit, kan de rechtbank er niet van uitgaan dat de man onverkort zijn medewerking zal verlenen aan de taxatie en toedeling c.q. verkoop van de woning. Het verzoek van de vrouw hem te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan taxatie van de woning en de toedeling dan wel verkoop ervan op straffe van een dwangsom, zal dan ook worden toegewezen.
(…)
Ad d. 1/3 deel eigendom van de boerderij aan de [adres]
(…)
2.20.14
De rechtbank zal bepalen dat de verdeling zo dient te worden geeffectueerd dat aan elk van beide partijen 1/6 eigendomsdeel van de boerderij toekomt.
(…)
Ad. f. 350 certificaten van aandelen (A) van A.P. Dijkman Beheer B.V. en 350 certificaten van aandelen (A) van Paardenpension Vredehof B.V. toegekend door de Stichting Administratiekantoor A.P. Dijkman Beheer (hierna: de STAK)
(…)
2.20.18.
De man heeft het gelijk in zoverre aan zijn zijde dat de rechtbank vaststelt dat er sprake is van een familievermogen – (grotendeels) bestaande uit vastgoedbeleggingen – in de vorm van een tweetal BV’s, waarvan de aandelen zijn gecertificeerd. Partijen – de ouders – hebben de meerderheid van de (certificaten van) aandelen en de beide dochters hebben de minderheid. De zeggenschap berust bij het bestuur van de STAK en daarmee bij dochter [A.]. Partijen hebben bij de keuze voor deze wijze van omgaan met hun vermogen ervoor gekozen hun vermogen als het ware ‘op afstand’ te plaatsen. Dat neemt echter niet weg dat de verhouding tussen partijen als deelgenoten in een ontbonden huwelijksgoederen-gemeenschap, anders dan bij gewoon aandeelhouderschap, mede wordt bepaald door de regels van redelijkheid en billijkheid.
Het is mogelijk dat partijen – of één van hen – destijds de reikwijdte van de onderbrenging van hun vermogen in een BV en de certificering van de aandelen niet heeft overzien, maar dat doet er niet aan af dat de daarvoor benodigde beslissingen door beide partijen zijn genomen.
Twee van de consequenties daarvan zijn, dat het vermogen nu vastzit in niet vrij verhandelbare (certificaten van) aandelen en dat de zeggenschap uit handen is gegeven. Overigens is ook een van de gevolgen dat het vermogen in de BV’s door een ander fiscaal regime, mogelijk groter is dan het zou zijn geweest indien het niet in een BV zou zijn ondergebracht.
(…)
2.20.23
Dit betekent dat de rechtbank de man zal opdragen binnen 2 weken na de datum van deze beschikking aan het bestuur van de STAK mede te delen dat hij in het kader van de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap en de door de rechtbank bepaalde wijze van verdeling daarvan, voornemens is 174 certificaten van aandelen A in A.P. Dijkman Beheer BV over te dragen aan medecertificaathouder [gedaagde/eiseres].
(…)

3.De beslissing

De rechtbank:
(…)
3.2.
bepaalt dat de man € 942 per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
(…)
stelt de navolgende wijze van verdeling tussen partijen vast:
3.4. (…)
bepaalt voor het geval de man van dit recht op toescheiding geen gebruik wenst te maken dat de woning zal worden verkocht met bemiddeling van makelaar Strumphler te Heemstede, waarna de opbrengst tussen partijen bij helfte zal worden gedeeld, alles op de wijze zoals is overwogen onder 2.20.6 tot en met 2.20.9;
3.5.
bepaalt dat de man een dwangsom zal verbeuren van € 500 per dag, met een maximum van € 25.000, voor iedere dag dat hij nalatig blijft aan het in rechtsoverweging 3.4 bepaalde te voldoen;
(…)
3.8.
bepaalt dat aan ieder der partijen de helft toekomt van het tot de boedel behorende een/derde onverdeeld aandeel in de boerderij met erf, tuin, grond en verder toebehoren te [adres], zodat partijen na verdeling ieder over 1/6 deel van de eigendom van die boerderij zullen beschikken;
en bepaalt dat de vrouw de noodzakelijke stappen zal zetten om deze verdeling notarieel te effectueren en kadastraal te laten registreren, waarbij de man gehouden is zijn medewerking te verlenen en de kosten door partijen gezamenlijk zullen worden gedragen;
(…)
3.10.
bepaalt dat partijen de tot de gemeenschap behorende certificaten van aandelen A.P. Dijkman Beheer BV en certificaten van aandelen Paardenpension Vredehof BV bij helfte dienen te verdelen door toescheiding door de man van 174 certificaten van aandelen in beide BV’s aan de vrouw, een en ander op de wijze en met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 2.20.20 tot en met 2.20.25 is overwogen, en bepaalt dat de opbrengst van de certificaten die na aanbieding aan de medecertificaathouders door de medecertificaathouders of een van hen zullen worden gekocht voor die certificaten in de plaats komt en gelast de man uitvoering te geven aan hetgeen hiervoor onder 2.20.23 is overwogen ten aanzien van de melding aan de STAK ;
3.11.
verklaart de beschikking, met uitzondering van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad;
3.12.
wijst af het meer of anders verzochte.”
2.8.
Na ontvangst van de eindbeschikking hebben de advocaten van partijen met elkaar gecorrespondeerd. Bij e-mail van 30 juli 2020 heeft de advocaat van [gedaagde/eiseres] aan een van de advocaten van [eiser/verweerder] onder meer het volgende geschreven:
“De veroordeling ter zake de dwangsom blijft staan, alleen cliënte is bereid in te stemmen met Mooijekind en Vleut. Er is teveel de afgelopen tijd gebeurd of niet gebeurd of onjuist uitgevoerd, dat cliënte geen vertraging of andere acties wenst. Nu vaststaat dat uw client de woning niet toebedeeld wenst te krijgen, moet het worden verkocht. Indien uw client het traject met Mooijekind en Vleut in de ogen van cliënte traineert, zal Strumphler moeten worden ingeschakeld.
Ook wordt de executie van de provisionele vordering vanwege de onderhandse verkoop alleen opgeschort en niet ingetrokken.”
2.9.
Op 11 augustus 2020 heeft [A.] namens de STAK, A.P. Dijkman Beheer B.V. en [eiser/verweerder] twee pakketten certificaten van aandelen in A.P. Dijkman Beheer B.V. aangeboden aan [B.], waarvan de prijs moet worden vastgesteld conform de statuten, te weten 1 A certificaat van [gedaagde/eiseres], en 174 A certificaten van [eiser/verweerder]. Daarnaast heeft [A.] in deze brief 95 A certificaten van [eiser/verweerder] aangeboden aan [B.], voor een koopprijs van € 1.000 per certificaat.
2.10.
Per brief van eveneens 11 augustus 2020 heeft [A.] namens de STAK en Paardenpension Vredehof B.V. drie pakketten certificaten van aandelen in Paardenpension Vredehof B.V. aangeboden aan [B.], te weten 1 A certificaat van [gedaagde/eiseres], 174 A certificaten van [eiser/verweerder], en nog eens 175 A certificaten van [eiser/verweerder], waarvan de prijs telkens moet worden vastgesteld conform de statuten.
2.11.
Op 29 augustus 2020 heeft [gedaagde/eiseres] [eiser/verweerder] per deurwaardersexploot uit krachte van de beschikking van 29 november 2019 in naam des konings (herhaald) bevel gedaan tot betaling van het voorschot van € 50.000 en de op dat moment verschuldigde voorlopige partneralimentatie ter hoogte van € 12.1458,75, te vermeerderen met de executie- en betekeningskosten, en te verminderen met een reeds voldaan bedrag van € 6.166,48. Op 1 september 2020 heeft de deurwaarder namens [gedaagde/eiseres] wederom executoriaal beslag gelegd op het appartement op grond van de beschikking van 29 november 2019 en (de proceskostenveroordeling in) de beschikking van 7 mei 2020.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser/verweerder] vordert samengevat en na vermeerdering/wijziging van eis - dat de voorzieningenrechter, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. primair: de executoriale beslagen van 23 maart 2020 en 23 (bedoeld zal zijn: 21) april 2020 ten laste van [eiser/verweerder] onmiddellijk opheft en het executoriale beslag van 23 maart 2020 doorhaalt in de registers van het kadaster;
subsidiair: [gedaagde/eiseres] veroordeelt tot onmiddellijk opheffing van de op haar verzoek gelegde beslagen op 23 maart 2020 en 23 (bedoeld zal zijn: 21) april 2020 ten laste van [eiser/verweerder] en het executoriale beslag van 23 maart 2020 doorhaalt in de registers van het Kadaster, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
2. [gedaagde/eiseres] verbiedt de beschikking van 22 juli 2020 ten uitvoer te leggen, dan wel die tenuitvoerlegging te staken, althans voor zover het gaat om r.o. 3.4 en 3.5 van die beschikking, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
3. bepaalt dat wanneer [gedaagde/eiseres] na betekening van dit vonnis in kort geding niet op eerste verzoek van makelaar Mooijekind Vleut binnen 48 uur medewerking verleent aan de onderhandse verkoop van het appartement, aan [eiser/verweerder] vervangende toestemming hierbij wordt verleend zodat, zonder medewerking van [gedaagde/eiseres], verkoop en levering van het appartement plaatsvindt, alsmede te bepalen dat dit vonnis in kort geding op grond van art. 3:300 BW dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van degene die tot de rechtshandeling gehouden is, dan wel dat dit vonnis in de plaats zal treden van de akte of een deel daarvan zodat een nader aan te wijzen notaris, zonder toestemming en medewerking van [gedaagde/eiseres], tot levering van het appartement aan de toekomstige koper(s) kan overgaan, nu dit vonnis in de plaats treedt van de wilsverklaring van [gedaagde/eiseres];
4. bepaalt dat wanneer [gedaagde/eiseres] na betekening van het dit vonnis in kort geding niet binnen 48 uur instructie geeft aan notaris mr. Janssens (dan wel kantoorgenoten daarvan) te Overveen om 1/6e deel van de boerderij op haar naam gesteld te krijgen als uitvoering van de verdeling van 1/3e deel van de boerderij bij helfte, aan [eiser/verweerder] vervangende toestemming wordt verleend zodat, zonder medewerking van [gedaagde/eiseres], uitvoering en verdeling van de boerderij plaatsvindt, alsmede te bepalen dat dit vonnis in kort geding op grond van art. 3:300 BW dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van degene die tot de rechtshandeling gehouden is, dan wel dat dit vonnis in kort geding in de plaats zal treden van de akte of een deel daarvan zodat een nader aan te wijzen notaris, zonder toestemming en medewerking van [gedaagde/eiseres], tot levering van 1/6e deel van de boerderij aan [gedaagde/eiseres] kan overgaan, nu dit vonnis in de plaats treedt van de wilsverklaring van [gedaagde/eiseres];
een en ander met veroordeling van [gedaagde/eiseres] in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.
3.2.
Hiertoe voert [eiser/verweerder] - zakelijk weergegeven - aan dat aan de executoriale beslagen geen veroordeling meer ten grondslag ligt. Ook de te maken belangenafweging dient in het voordeel van [eiser/verweerder] uit te vallen, omdat het executoriaal beslag op het appartement leidt tot een lagere verkoopopbrengst, en De Volksbank de kosten van executie bij partijen in rekening brengt. Door het beslag op de AOW-uitkering heeft [eiser/verweerder] bovendien nauwelijks inkomen. Tevens is sprake van een feitelijke misslag, omdat [eiser/verweerder] niet over liquide middelen beschikt om het voorschot te voldoen. De opgelegde dwangsom in 3.4 en 3.5 van de eindbeschikking is voorts achterhaald, omdat [eiser/verweerder] reeds meewerkt aan de verkoop van het appartement via Mooijekind Vleut. Daarnaast moet [gedaagde/eiseres] aan de verkoop van het appartement en de verdeling van de boerderij uitvoering te geven, aldus steeds [eiser/verweerder].
3.3.
[gedaagde/eiseres] voert verweer, dat hierna, voor zover van belang, zal worden besproken.
in reconventie
3.4.
[gedaagde/eiseres] vordert in reconventie, samengevat, dat de voorzieningenrechter bij vonnis [eiser/verweerder], gelast aan [gedaagde/eiseres]:
te verstrekken de integrale correspondentie van Crop accountants met de belastingdienst over de door [eiser/verweerder] gewenste splitsing van A.P. Dijkman Beheer B.V. / Paardenpension Vredehof B.V.;
antwoord te geven met verificatoire onderbouwing ter zake de status van de 80 A certificaten van [eiser/verweerder] die thans niet op grond van de statuten door [A.] aan [A.] zijn aangeboden;
antwoord te geven met verificatoire onderbouwing op basis waarvan de ‘overige’ 74 (bedoeld zal zijn: 95) A certificaten door [A.] voor € 1.000 per stuk worden aangeboden, derhalve waarom deze niet gewaardeerd behoeven te worden;
te verstrekken (concept) jaarstukken van A.P. Dijkman Beheer BV. en Paardenpension Vredehof B.V. over 2019, waarbij ook TCW naar voren moet komen;
te verstrekken de winst/verlies rekening en de balans van A.P. Dijkman Beheer B.V. en Paardenpension Vredehof B.V. over 2020 tot heden uit het eigen administratie programma;
te verstrekken het door de man gevraagd derde taxatierapport van de grond behorende tot Paardenpension Vredehof B.V., volgens mr. Van Deventer opgemaakt in december 2019;
te verstrekken de WOZ beschikkingen per 1 januari 2019 van alle panden van de lijst van mr. Sieswerda van 11 november 2019 (productie 15 zijdens [gedaagde/eiseres]);
te verstrekken de recente verzamelloonstaat (2019 en 2020) van A.P. Dijkman Beheer B.V. en Paardenpension Vredehof B.V.;
te verstrekken:
i. de toelichting op de salarisposten 2018, 2019 en eerste helft 2020;
ii. inzicht & specificatie van de personeelskosten en autokosten en een toelichting op de werkzaamheden, die hiervoor worden verricht (i.v.m. normalisatie posten);
te verstrekken specificaties van de algemene en advieskosten over de jaren 2017 tot en met medio 2020, te weten waar bedragen van meer dan € 2.500 per kalenderjaar ter zake deze posten betrekking op hebben;
op straffe van verbeurte van een dwangsom, kosten rechtens.
3.5.
Hieraan legt [gedaagde/eiseres] - zakelijk weergegeven - ten grondslag dat om gebruik te kunnen maken van een fiscaal gunstige doorschuiffaciliteit, uiterlijk op 28 november 2020 overeenstemming tussen partijen dient te zijn bereikt over de verdeling van de certificaten. De voorkeur van [gedaagde/eiseres] gaat uit naar splitsing van A.P. Dijkman Beheer B.V. Derhalve heeft zij er belang bij dat [eiser/verweerder] haar vragen beantwoordt. Bovendien weigert [eiser/verweerder] transparantie te verschaffen over de aanbieding van certificaten in A.P. Dijkman Beheer B.V. voor een waarde van € 1.000 per stuk aan [B.], aldus steeds [gedaagde/eiseres].
3.6.
[eiser/verweerder] voert verweer, dat hierna, voor zover van belang, zal worden besproken.

4.De beoordeling

in conventie

spoedeisend belang
4.1.
Het spoedeisend belang van [eiser/verweerder] bij zijn vorderingen vloeit voort uit de aard van die vorderingen. Het spoedeisend belang is door [gedaagde/eiseres] ook niet betwist.
vordering 1: opheffen executoriale beslagen (geldige titel)
4.2.
Het primaire betoog van [eiser/verweerder] komt er op neer dat geen sprake (meer) is van een geldige titel voor de executoriale beslagen van 23 maart 2020 en 21 april 2020, gelet op hetgeen in de eindbeschikking is bepaald over het voorschot. [gedaagde/eiseres] betwist dit.
4.3.
Overwogen wordt dat in het geval dat de provisionele voorziening ertoe strekt dat een voorschot wordt betaald op hetgeen in de hoofdzaak wordt gevorderd, de einduitspraak de provisionele voorziening vervangt zodra de einduitspraak is gewezen (vgl. Hoge Raad 6 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG5056, NJ 2010/139). Daarbij geldt dat:
voor zover de einduitspraak een veroordeling inhoudt die
gelijk is aande provisionele voorziening, die einduitspraak van rechtswege de titel op grond waarvan aan de voorlopige voorziening is voldaan vervangt, en
voor zover de eindafspraak
afwijktvan het provisionele vonnis, de grondslag aan de toewijzing van de provisionele voorziening komt te ontvallen.
4.4.
Bij de beoordeling van de vraag welke van deze twee situaties zich hier voordoet, komt het aan op de uitleg van de eindbeschikking. [eiser/verweerder] heeft er in dit kader op gewezen dat in de eerste zin van 2.20.8 van de eindbeschikking is overwogen dat [gedaagde/eiseres] haar medewerking aan de verkoop van het appartement niet afhankelijk kan maken van de betaling door [eiser/verweerder] van het haar toekomende voorschot op de verdeling. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan hieruit niet worden afgeleid dat [gedaagde/eiseres] geen aanspraak (meer) kan maken op betaling van het voorschot, zoals [eiser/verweerder] betoogt. In deze overweging, die (gelet op hetgeen in 2.20.6 staat) betrekking lijkt te hebben op de situatie dat het appartement aan [eiser/verweerder] zou worden toebedeeld, hetgeen niet meer aan de orde is, bevestigt de rechtbank immers, waar zij spreekt van een aan [gedaagde/eiseres] toekomend voorschot, dat - hoewel [gedaagde/eiseres] de betaling van het voorschot niet als voorwaarde mag stellen voor haar medewerking aan de verkoop van het appartement - het voorschot wel (nog steeds) aan [gedaagde/eiseres] toekomt.
4.5.
De rechtbank heeft bovendien met zoveel woorden overwogen dat zij niet terugkomt op de toewijzing van het voorschot (eveneens in rechtsoverweging 2.20.8). Daarbij heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de mogelijkheid dat het voorschot ten tijde van de eindbeschikking nog niet (volledig) was voldaan, en uitdrukkelijk overwogen dat voor dit voorschot geldt dat [gedaagde/eiseres] de haar ten dienste staande wettelijke bepalingen rond de executie van geldvorderingen kan benutten. Het betoog van [eiser/verweerder] dat deze overweging over de executiemogelijkheden uitsluitend betrekking heeft op de periode tot aan de eindbeschikking (en niet daarna), vindt geen steun in de eindbeschikking. Volgens de tekst van de eindbeschikking staan die executiemogelijkheden immers nog steeds ten dienste van [gedaagde/eiseres] (en niet: “
stonden”), en kan [gedaagde/eiseres] die executiemogelijkheden nog steeds benutten (en niet “
kon” benutten).
4.6.
Het voorgaande leidt tot het voorlopig oordeel dat de eindbeschikking (op het punt van het voorschot) niet afwijkt van de provisionele beschikking van 29 november 2019, maar daarmee overeenstemt. Nu [eiser/verweerder] in 3.4 van het dictum van de eindbeschikking is veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van het appartement en de verdeling van de opbrengst “
alles op de wijze zoals is overwogen onder 2.20.6 tot en met 2.20.9” (waaronder dus ook de overwegingen in 2.20.8 over het voorschot) legt de voorzieningenrechter de eindbeschikking aldus uit, dat ook de eindbeschikking een veroordeling tot betaling van het voorschot (op de verdeling van de overwaarde van het appartement) inhoudt. Gelet op hetgeen hiervoor in 4.3 is overwogen, heeft de eindbeschikking daarom van rechtswege de provisionele beschikking vervangen als titel voor de executoriale beslagen. Het betoog dat geen geldige titel ten grondslag ligt aan de executoriale beslagen, slaagt daarom niet.
4.7.
Ten overvloede geldt dat aan het executoriale beslag op het appartement van 23 maart 2020 (en 1 september 2020) ook de voorlopige partneralimentatie ten grondslag is gelegd (vgl. 2.3 van dit vonnis). Tussen partijen staat vast dat [eiser/verweerder] een aanzienlijke achterstand heeft laten ontstaan. De executoriale kracht van de beschikking van 29 november 2019 ten aanzien van de voorlopige partneralimentatie is niet vervallen door de eindbeschikking (vgl. artikel 826 Rv en r.o. 3.2 van de eindbeschikking). Ook daarom kan het betoog van [eiser/verweerder] dat geen geldige titel ten grondslag ligt aan de executoriale beslagen, niet worden gevolgd.
vordering 1: opheffen executoriale beslagen (misbruik van recht/belangenafweging)
4.8.
Subsidiair heeft [eiser/verweerder] aangevoerd dat de executoriale beslagen moeten worden opgeheven omdat sprake is van misbruik van recht, althans gelet op de te maken belangenafweging. [gedaagde/eiseres] heeft dat weersproken.
4.9.
De voorzieningenrechter overweegt dat van een afwijking van het uitgangspunt dat een veroordeling hangende een hogere voorziening ten uitvoer kan worden gelegd, sprake kan zijn indien het belang van [eiser/verweerder] bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het in te stellen rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde/eiseres] bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Bij deze afweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. Omdat in de eindbeschikking geen gemotiveerde beslissing op de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad is gegeven, geldt in dit geval niet de eis dat [eiser/verweerder] nieuwe feiten ten grondslag moet aanvoeren die bij de eindbeschikking niet in aanmerking konden worden genomen (vgl. HR 20 december 2019, ECLI:​NL:​HR:​2019:​2026).
4.10.
Het enkele algemene betoog van [eiser/verweerder] dat het executoriale beslag op het appartement invloed heeft op het verkoopproces en de afwegingen van potentiële kopers, vormt onvoldoende rechtvaardiging voor de opheffing van de executoriale beslagen. [eiser/verweerder] heeft dit betoog onvoldoende geconcretiseerd en bijvoorbeeld niet onderbouwd dat dit in vergelijkbare gevallen daadwerkelijk heeft geleid tot een substantieel lagere verkoopopbrengst. Daarbij komt dat [gedaagde/eiseres] voldoende heeft toegelicht dat de makelaar (Mooijekind Vleut) aan potentiele kopers zal kunnen uitleggen dat het gaat om een eigenbeslag van [gedaagde/eiseres], teneinde eventuele nadelige gevolgen te beperken.
Verder betoogt [eiser/verweerder] dat De Volksbank (SNS) de kosten voor de executie van het appartement aan partijen in rekening zal brengen. Hij heeft echter (behalve reeds verschuldigde kosten van € 40 en € 500 voor een taxatie, die niet ongedaan gemaakt worden door opheffing van het beslag) geen indicatie gegeven van de omvang van doorlopende kosten van De Volksbank, zodat de voorzieningenrechter die doorlopende kosten niet kan meewegen in de beoordeling.
4.11.
Ten aanzien van het executoriale beslag op de AOW-uitkering van [eiser/verweerder] onder de Sociale Verzekeringsbank heeft [eiser/verweerder] aangevoerd dat hij daardoor nauwelijks over inkomen kan beschikking. Overwogen wordt echter dat hiervoor de regeling van de beslagvrije voet bestaat. Tevens blijkt uit de overgelegde stukken dat [eiser/verweerder] aanspraak kan maken op een pensioenuitkering, en dat [eiser/verweerder] geld kan lenen van [A.]. Bij deze stand van zaken is ook dit argument van [eiser/verweerder] onvoldoende concreet toegelicht.
4.12.
Tot slot heeft [eiser/verweerder] bepleit dat sprake is van en feitelijke misslag in de eindbeschikking, omdat hij heeft aangevoerd dat hij niet beschikt over liquide vermogen om het voorschot te voldoen. De voorzieningenrechter constateert dat [eiser/verweerder] hiermee de discussie wenst te heropenen die reeds is gevoerd in het kader van de beschikkingen van 29 november 2019 en 22 juli 2020. In de eindbeschikking, die de voorzieningenrechter tot uitgangspunt moet nemen, heeft de rechtbank met inachtneming van de stellingen hierover van [eiser/verweerder] een gemotiveerde beslissing genomen, en onder andere overwogen dat [eiser/verweerder] mogelijkheden heeft om de geldstromen binnen de onderneming te beïnvloeden en dat voorbij wordt gegaan aan de stelling van [eiser/verweerder] dat hij geen geldmiddelen van A.P. [eiser/verweerder] Beheer B.V. meer ontvangt. De enkele omstandigheid dat de rechtbank daarin niet de stellingen van [eiser/verweerder] heeft gevolgd betekent niet dat sprake is van een feitelijke misslag.
4.13.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [eiser/verweerder] onvoldoende concrete omstandigheden heeft aangevoerd die meebrengen dat zijn belang bij opheffing van de executoriale beslagen zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde/eiseres] bij handhaving daarvan. Dat belang van [gedaagde/eiseres] bestaat er immers uit dat zij ook gedurende een eventueel hoger beroep zekerheid heeft dat het voorschot (en de voorlopige partneralimentatie) aan haar wordt uitgekeerd. Misbruik van (executie)recht of het onrechtmatig handhaven van de executoriale beslagen is niet gebleken. Vordering 1 zal daarom worden afgewezen.
vordering 2: verbod executie 3.4 en 3.5 van de eindbeschikking (dwangsom)
4.14.
[eiser/verweerder] stelt dat [gedaagde/eiseres] geen belang heeft bij executie van 3.4 en 3.5 van de eindbeschikking, omdat [eiser/verweerder] reeds meewerkt aan de verkoop van het appartement via Mooijekind Vleut. [gedaagde/eiseres] heeft aangevoerd dat zij instemt met Mooijekind Vleut als makelaar, maar dat zij desondanks belang houdt bij de veroordelingen en de dwangsom.
4.15.
Bij de beoordeling van deze vordering geldt de maatstaf zoals hiervoor weergegeven in 4.9. Vooropgesteld daarbij wordt dat moet worden uitgegaan van de eindbeschikking. De beslissing om een dwangsom op te leggen is in de eindbeschikking uitvoerig gemotiveerd, waarbij de rechtbank onder meer heeft gewezen op het ontbreken van een uitdrukkelijke toezegging van [eiser/verweerder] om mee te werken aan de verkoop, alsmede de (proces-)houding van [eiser/verweerder] en de toon en wijze waarop in de processtukken verwijten worden geuit. De voorzieningenrechter constateert uit hetgeen sinds de eindbeschikking is gebeurd en de gang van zaken ter zitting in dit kort geding, dat deze situatie sinds de eindbeschikking niet gewijzigd is, althans in ieder geval niet in positieve zin. Hoewel [eiser/verweerder] stelt dat hij sinds het executoriale beslag op het appartement op 23 maart 2020 meewerkt aan de verkoop, staat vast dat het feitelijk verkoopproces tot op heden niet zijn aanvang heeft genomen. Volgens [eiser/verweerder] is dit te wijten aan [gedaagde/eiseres], hetgeen [gedaagde/eiseres] weerspreekt, maar reeds uit deze discussie blijkt in ieder geval dat de dwangsom als stok achter de deur nog steeds op zijn plaats is. Indien [eiser/verweerder] daadwerkelijk meewerkt aan de verkoop hoeft hij bovendien niet te vrezen voor de dwangsommen.
Voor zover [eiser/verweerder] aan deze vordering ten grondslag legt dat [gedaagde/eiseres] de dwangsom zal misbruiken (zal executeren terwijl daarvoor geen grond is) is de vordering van [eiser/verweerder] prematuur. Volgens [eiser/verweerder] heeft [gedaagde/eiseres] de dwangsommen aangezegd in de e‑mail van 30 juli 2020, maar daarin heeft de advocate van [gedaagde/eiseres] slechts gemeld dat de dwangsom blijft staan indien [eiser/verweerder] de verkoop traineert. Dat is geen misbruik, maar in lijn met de eindbeschikking van 22 juli 2020.
4.16.
Wel zijn partijen het er over eens dat niet Strumphler als verkoopmakelaar zal optreden (zoals in 3.4 van de eindbeschikking is bepaald), maar Mooijekind Vleut. Deze tegenstrijdigheid vindt zijn oorzaak in het feit dat Mooijekind Vleut door partijen is aangewezen voordat de eindbeschikking was gewezen, en de rechtbank daarvan kennelijk niet op de hoogte was. [gedaagde/eiseres] heeft aangevoerd dat zij belang houdt bij de aanwijzing van makelaar Strumphler in de eindbeschikking, zodat zij dit achter de hand heeft voor het geval [eiser/verweerder] het verkoopproces bij Mooijekind Vleut traineert. Daarin wordt [gedaagde/eiseres] niet gevolgd. Indien daarvan sprake is, kan [gedaagde/eiseres] zo nodig aanspraak maken op de dwangsom, maar het aanwijzen van een andere makelaar (Strumphler) zal dat probleem niet oplossen en kan slechts tot extra kosten leiden. Een dergelijke handelswijze van [gedaagde/eiseres] zou ook onredelijk zijn, omdat zij ter zitting onvoorwaardelijk heeft bevestigd dat tegen de benoeming van Mooijekind Vleut als makelaar geen bezwaren bestaan. Daarom wegen de belangen van [eiser/verweerder] bij het voorkomen van die extra kosten zwaarder. Aan [gedaagde/eiseres] zal een verbod worden opgelegd om de aanwijzing van Strumphler als makelaar ten uitvoer te leggen. Dat betekent dat [gedaagde/eiseres] geen dwangsommen mag executeren op de enkele grond dat niet Strumphler, maar Mooijekind Vleut optreedt als makelaar. Benadrukt daarbij wordt nogmaals dat dit niet afdoet aan de veroordeling van [eiser/verweerder] in de eindbeschikking om mee te werken aan de verkoop van het appartement, op straffe van verbeurte van een dwangsom, zij het dat die verkoop moet plaatsvinden via Mooijekind Vleut. Alleen ten aanzien van de benoeming van Strumphler is de eindbeschikking achterhaald, voor het overige staan de beslissingen van de rechtbank in de eindbeschikking onverkort overeind.
vordering 3: vervangende toestemming verkoop appartement
4.17.
Op grond van de eindbeschikking zijn beide partijen verplicht mee te werken aan de verkoop van het appartement. Volgens [eiser/verweerder] heeft [gedaagde/eiseres] de opdracht aan Mooijekind Vleut echter ingetrokken, omdat [eiser/verweerder] geen antwoord gaf op de vraag of hij de eigenaarslasten en de VvE-kosten volledig heeft voldaan en ook blijft dragen tot de levering van het appartement aan de koper. Ter zitting heeft [A.] namens [eiser/verweerder] verklaard dat dit geen probleem is, omdat geen achterstanden bestaan ter zake de eigenaarslasten en VvE kosten, en [eiser/verweerder] die kosten zal blijven dragen totdat het appartement wordt geleverd aan de koper (mits de eventuele betaling door de koper aan [eiser/verweerder] en [gedaagde/eiseres] in verband met de voldoening van deze kosten, aan [eiser/verweerder] toekomt, waarmee [gedaagde/eiseres] heeft ingestemd). Hiermee is dit misverstand tussen partijen opgelost. Ter zitting is door [gedaagde/eiseres] bevestigd dat de verkoop van het appartement onmiddellijk in gang kan worden gezet via Mooijekind Vleut.
4.18.
De veronderstelling van [eiser/verweerder] dat [gedaagde/eiseres] desondanks geen medewerking zal verlenen aan de verkoop, is ongefundeerd, zodat ook vordering 3 prematuur is. [gedaagde/eiseres] heeft er immers belang bij dat op kortst mogelijke termijn liquide middelen vrijkomen. Tegen toewijzing van vordering 3 bestaat bovendien het bezwaar dat op dit moment nog onbekend is voor welke verkoopprijs het appartement verkocht dient te worden, aan wie, en onder welke voorwaarden. Gezien de algemene formulering van vordering 3 zou toewijzing daarvan betekenen dat [eiser/verweerder] de bevoegdheid krijgt deze beslissingen met uitsluiting van [gedaagde/eiseres] te nemen, terwijl niet is toegelicht waarom een dergelijke uitkomst gerechtvaardigd is. Op grond van een en ander zal vordering 3 worden afgewezen.
vordering 4: vervangende toestemming verdeling aandeel in de boerderij
4.19.
Op grond van de eindbeschikking zijn beide partijen tevens verplicht medewerking te verlenen aan de verdeling van het aandeel van partijen in de boerderij. [gedaagde/eiseres] heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen de initieel door [eiser/verweerder] genoemde notaris (mr. R. Jager) en bovendien aangevoerd dat zij in de gelegenheid moet worden gesteld om in het kader van de onderhandelingen tussen partijen een tegenvoorstel te doen aan [eiser/verweerder]. [gedaagde/eiseres] wenst geen verdeling van het aandeel in de boerderij, maar een uitkoopregeling te bewerkstelligen.
4.20.
Overwogen wordt dat ook hier de eindbeschikking tot uitgangspunt dient. Onder meer op 28 augustus 2020 heeft [eiser/verweerder] [gedaagde/eiseres] verzocht uitvoering te geven aan de daarin bepaalde verdeling, waaraan [gedaagde/eiseres] niet heeft voldaan. [gedaagde/eiseres] heeft in dit kort geding geen omstandigheden aangevoerd die kunnen rechtvaardigen dat aan [eiser/verweerder] niet het recht toekomt om dit deel van de eindbeschikking ten uitvoer te leggen. Het enkele feit dat [gedaagde/eiseres] het met die eindbeschikking op dit punt niet eens is, en (overigens zonder dat zij dit betoog heeft onderbouwd) een andere verdeling van het aandeel in de boerderij wenst dan de verdeling die in de eindbeschikking is vastgesteld, is daarvoor in ieder geval onvoldoende. Aan het bezwaar tegen notaris Jager is bovendien door [eiser/verweerder] tegemoet gekomen door in dit kort geding te vorderen dat de verdeling plaatsvindt bij de door [gedaagde/eiseres] ter zitting voorgestelde notaris (mr. Janssens). Daarom ziet de voorzieningenrechter aanleiding deze vordering toe te wijzen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
proceskosten
4.21.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
spoedeisend belang
4.22.
Het spoedeisend belang van [gedaagde/eiseres] bij haar vorderingen vloeit voort uit de onderbouwing van die vorderingen. Het spoedeisend belang is door [eiser/verweerder] ook niet betwist.
vordering: inzage en informatie
4.23.
De vorderingen van [gedaagde/eiseres] strekken tot inzage in bescheiden van de STAK, A.P. Dijkman Beheer B.V. en Paardenpension Vredehof B.V. en hebben (onder meer) tot doel om tot een waardering van het vermogen in die BV’s te komen. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is (onder andere) vereist, dat [gedaagde/eiseres] een rechtvaardig belang heeft bij de inzage in die stukken.
4.24.
De voorzieningenrechter constateert dat bij de door de rechtbank opgelegde wijze van verdeling van de certificaten, [gedaagde/eiseres] geen belang heeft bij inzage in de gevraagde stukken. De rechtbank heeft in de eindbeschikking immers uitdrukkelijk geoordeeld dat - hoewel het mogelijk is dat partijen de reikwijdte van de onderbrenging van hun vermogen in een B.V. en de certificering van de aandelen niet heeft overzien - het vermogen nu vastzit in niet vrij verhandelbare (certificaten van) aandelen. De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat de certificaten die onderdeel uitmaken van de huwelijksgemeenschap bij helfte moeten worden gedeeld, zonder dat een overbedelingsvergoeding verschuldigd is. Daarbij dient de statutaire aanbiedingsregeling gevolgd te worden. Uit de brieven van 11 augustus 2020 blijkt dat in zoverre uitvoering is gegeven aan de eindbeschikking, dat namens [eiser/verweerder] de helft van de certificaten in beide BV’s is aangeboden aan [A.] en [B.] (de overige certificaathouders), waarbij is vermeld dat de waardering dient plaats te vinden conform de statuten. Indien [A.] en [B.] geen gebruik maken van de aanbieding, kunnen de certificaten zonder waardering worden verdeeld tussen [eiser/verweerder] en [gedaagde/eiseres]. Indien [A.] en [B.] daarvan wel gebruik maken, of indien [gedaagde/eiseres] inzicht wenst in de wijze van totstandkoming van de aanbiedingsprijs van € 1.000 per certificaat voor de door [eiser/verweerder] aangeboden ‘eigen’ helft van de certificaten van A.P. [eiser/verweerder] Beheer (in de brieven van 30 april 2020 en 11 augustus 2020), dient op grond van de statutaire regelingen een waardering van de certificaten door deskundige(n) plaats te vinden, en niet door [gedaagde/eiseres] zelf.
4.25.
Wel heeft [gedaagde/eiseres] er belang bij dat zij op de hoogte wordt gebracht over het verloop van de aanbiedingsprocedure. Uit de overgelegde brieven van 30 april 2020, 12 juni 2020 en 11 augustus 2020 volgt echter dat daaraan vooralsnog wordt voldaan. Voor zover [gedaagde/eiseres] betoogt dat [eiser/verweerder] de aanbiedingsplichten uit de statuten heeft geschonden (hetgeen in dit kort geding in het midden kan blijven), is onvoldoende toegelicht waarom dit een grond vormt voor de door [gedaagde/eiseres] ingestelde inzagevorderingen.
4.26.
Alles wijst er op (en dat is door de advocate van [gedaagde/eiseres] ter zitting ook met zoveel woorden bevestigd), dat [gedaagde/eiseres] de inzage in de genoemde bescheiden voornamelijk verlangt in het kader van te voeren onderhandelingen met [eiser/verweerder]. Volgens [gedaagde/eiseres] moeten partijen uiterlijk op 28 november 2020 overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de certificaten om gebruik te kunnen maken op een fiscaal voordelige doorschuiffaciliteit, waarbij de voorkeur van [gedaagde/eiseres] uitgaat naar splitsing van A.P. [eiser/verweerder] Beheer. [eiser/verweerder] heeft op 14 augustus 2020 aan [gedaagde/eiseres] een (totaal-)voorstel gedaan, en teneinde een tegenvoorstel te kunnen formuleren heeft [gedaagde/eiseres] deze informatie nodig, aldus [gedaagde/eiseres].
4.27.
De voorzieningenrechter overweegt dat in het kader van onderhandelingen het voorstelbaar is dat [gedaagde/eiseres] informatie wenst over de waarde van het vermogen in de BV’s. Indien ook [eiser/verweerder] werkelijk een minnelijke (totaal)regeling met [gedaagde/eiseres] nastreeft, zoals zijn advocaten bij herhaling hebben gesteld ter zitting, dan ligt het voor hand dat hij [gedaagde/eiseres] in staat stelt om die onderhandelingen te voeren op basis van informatie over de waarde van het vermogen van de BV’s. De voorzieningenrechter kan in dit vonnis echter niet ingaan op de onderhandelingen tussen partijen, maar slechts op grond van de juridische merites een beslissing nemen op de ingestelde vorderingen. Die (beperktere) juridische beoordeling leidt tot de conclusie dat op dit moment de eindbeschikking tussen partijen geldt en hun onderlinge rechtsverhoudingen regelt, en dat [gedaagde/eiseres] dus geen belang heeft bij de inzagevorderingen. De enkele (overigens niet onderbouwde) stelling van [gedaagde/eiseres] dat een minnelijke regeling tussen partijen fiscaal voordeliger is dan een beslissing van de rechter, is reeds door [gedaagde/eiseres] in de procedure bij de rechtbank aangevoerd, en vormt onvoldoende aanleiding om de beslissingen van de rechtbank in de eindbeschikking terzijde te schuiven, zoals [gedaagde/eiseres] kennelijk beoogt. Het staat partijen vrij om samen andersluidende afspraken te maken, hetgeen mogelijk tot fiscaal voordeligere uitkomsten kan leiden, maar [eiser/verweerder] kan daartoe niet worden gedwongen. Daarom kan hij ook niet worden verplicht om ten behoeve van onderhandelingen inzage te geven in relevante informatie.
4.28.
De vorderingen van [gedaagde/eiseres] zullen daarom worden afgewezen.
4.29.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
verbiedt [gedaagde/eiseres] om de bepaling in 3.4 en 3.5 van de eindbeschikking over de “
bemiddeling van makelaar Strumphler te Heemstede”ten uitvoer te leggen, op straffe van een door [gedaagde/eiseres] te verbeuren dwangsom van € 500 per dag, met een maximum van € 25.000;
5.2.
bepaalt dat wanneer [gedaagde/eiseres] niet binnen één week na betekening van dit vonnis instructie geeft aan notaris mr. Janssens (dan wel kantoorgenoten daarvan) te Overveen om 1/6 deel van de boerderij op haar naam gesteld te krijgen als uitvoering van de verdeling van 1/3 deel van de boerderij bij helfte, aan [eiser/verweerder] vervangende toestemming (machtiging) wordt verleend zodat, zonder medewerking van [gedaagde/eiseres], uitvoering en verdeling van de boerderij plaatsvindt, alsmede te bepalen dat dit vonnis in kort geding op grond van artikel 3:300 BW dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte wilsverklaring van [gedaagde/eiseres], zodat mr. Janssens (dan wel kantoorgenoten daarvan) te Overveen, zonder toestemming en medewerking van [gedaagde/eiseres], tot levering van 1/6 deel van de boerderij aan [gedaagde/eiseres] kan overgaan, waarbij de kosten van deze notariële verdeling door partijen gezamenlijk zullen worden gedragen;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.6.
wijst de vorderingen af;
5.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Wamsteker en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. Bruin op 18 september 2020.