In deze zaak vorderde [eiser], handelend als bewindvoerder, dat de voorzieningenrechter Woningbedrijf Velsen zou gebieden om de ontruiming van haar woning ongedaan te maken. De ontruiming was gebaseerd op een verstekvonnis van de kantonrechter, waarin [eiser] was veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis de honden uit de woning te verwijderen. [eiser] stelde dat zij aan deze voorwaarde had voldaan, maar Woningbedrijf Velsen voerde aan dat er herhaaldelijk twee honden in de woning aanwezig waren, wat in strijd was met het verstekvonnis.
De voorzieningenrechter oordeelde dat Woningbedrijf Velsen voldoende bewijs had geleverd van de aanwezigheid van twee honden in de woning, en dat [eiser] niet had aangetoond dat zij aan het verbod had voldaan. De rechter concludeerde dat Woningbedrijf Velsen recht had om de ontruiming uit te voeren, en dat er geen sprake was van misbruik van recht. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van naleving van rechterlijke uitspraken en de gevolgen van het niet voldoen aan de voorwaarden die daarin zijn gesteld. De rechter wees erop dat Woningbedrijf Velsen meerdere kansen had geboden aan [eiser] om de situatie te verbeteren, maar dat deze kansen niet waren benut.