ECLI:NL:RBNHO:2020:8092

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 september 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
C/15/306269 / KG ZA 20-459
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ongedaan maken van ontruiming afgewezen; verhuurder handelde rechtmatig op basis van verstekvonnis

In deze zaak vorderde [eiser], handelend als bewindvoerder, dat de voorzieningenrechter Woningbedrijf Velsen zou gebieden om de ontruiming van haar woning ongedaan te maken. De ontruiming was gebaseerd op een verstekvonnis van de kantonrechter, waarin [eiser] was veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis de honden uit de woning te verwijderen. [eiser] stelde dat zij aan deze voorwaarde had voldaan, maar Woningbedrijf Velsen voerde aan dat er herhaaldelijk twee honden in de woning aanwezig waren, wat in strijd was met het verstekvonnis.

De voorzieningenrechter oordeelde dat Woningbedrijf Velsen voldoende bewijs had geleverd van de aanwezigheid van twee honden in de woning, en dat [eiser] niet had aangetoond dat zij aan het verbod had voldaan. De rechter concludeerde dat Woningbedrijf Velsen recht had om de ontruiming uit te voeren, en dat er geen sprake was van misbruik van recht. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van naleving van rechterlijke uitspraken en de gevolgen van het niet voldoen aan de voorwaarden die daarin zijn gesteld. De rechter wees erop dat Woningbedrijf Velsen meerdere kansen had geboden aan [eiser] om de situatie te verbeteren, maar dat deze kansen niet waren benut.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/306269 / KG ZA 20-459
Vonnis in kort geding van 18 september 2020 (bij vervroeging)
in de zaak van
[A.], handelend onder de naam
DE VAO BEWIND, in hoedanigheid van bewindvoerder van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat: mr. E.B.R van Griethuysen te Haarlem,
tegen
de stichting
STICHTING WONINGBEDRIJF VELSEN,
gevestigd te IJmuiden,
gedaagde,
advocaat: mr. M. van den Oord te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en Woningbedrijf Velsen genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 en 2 van de zijde van [eiser];
  • de conclusie antwoord en producties 1 tot en met 30 van de zijde van Woningbedrijf Velsen;
  • de mondelinge behandeling van 11 september 2020.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling van 11 september 2020 waren aanwezig:
  • [eiser] en de heer [B.] (haar ex-echtgenoot en mantelzorger), bijgestaan door mr. Griethuysen voornoemd;
  • namens Woningbedrijf Velsen: mevrouw [C.] (woonconsulent), bijgestaan door mr. Van den Oord voornoemd.
1.3.
Ter zitting is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het navolgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] huurt met ingang van 21 december 2007 van Woningbedrijf Velsen een woning gelegen aan de [adres] (hierna: de woning).
2.2.
[eiser] is als gevolg van een herseninfarct hulpbehoevend. Zij is slecht ter been en lijdt onder meer aan problemen met haar (korte termijn) geheugen. De ex-echtgenoot van [eiser], de heer [B.], is (één van) de mantelzorger(s) van [eiser]. [B.] staat sinds 2015 in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven op het adres van de woning van [eiser].
2.3.
Op 20 december 2019 heeft de kantonrechter als voorzieningenrechter van deze rechtbank tussen partijen een uitvoerbaar bij voorraad verklaard verstekvonnis gewezen, dat is verbeterd bij herstelvonnis van 16 januari 2020 (hierna: het verstekvonnis). In het verstekvonnis is - voor zover hier van belang - de volgende beslissing genomen:

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de honden, totdat maximaal én hond overblijft, uit het gehuurde te verwijderen;
3.2.
verbiedt [eiser] om meet dan één hond in het gehuurde te houden;
3.3.
veroordeelt [A.] q.q., indien en voor zover in strijd met het onder 3.2. bepaalde
verbod wordt gehandeld, om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, het gehuurde, te ontruimen te verlaten, onder afgifte van de sleutels, met al hetgeen en al de personen die zijdens [eiser] in voormeld pand verblijven en dit pand ter vrije beschikking van Woningbedrijf Velsen te stellen; (…)”
2.4.
Op 11 februari 2020 heeft de deurwaarder, in het bijzijn van mevrouw [C.] van Woningbedrijf Velsen, het verstekvonnis in persoon aan [eiser] betekend. In het proces‑verbaal van constateringen heeft de deurwaarder vastgesteld dat op dat moment drie honden aanwezig waren in de woning. [eiser] en [B.] hebben toen gemeld dat twee honden op 13 februari 2020 naar familie gebracht zullen worden.
2.5.
Op enig moment is het hekwerk tussen het balkon van de woning van [eiser], en het balkon van een naastgelegen woning, verwijderd. Dat hekwerk is eind maart of begin april 2020 op sommatie van Woningbedrijf Velsen hersteld.
2.6.
Op 3 april 2020 heeft een wijkagent van de politie ([D.]) bij de woning van [eiser] aangebeld, waarna [B.] de deur opendeed. [B.] heeft [D.] niet in de woning binnengelaten. [B.] heeft tegen de wijkagent verklaard er op dat moment twee honden in de woning van [eiser] aanwezig waren, en dat de hond van [B.] niet meer bij de buren kon verblijven vanwege het terugplaatsen van het hekwerk tussen de balkons.
2.7.
Per exploot van 4 juni 2020 heeft de deurwaarder op grond van het verstekvonnis de ontruiming van de woning aangezegd tegen 18 juni 2020.
2.8.
Loup heeft op 16 juni 2020 een bezoek gebracht aan [eiser] in de woning, waarbij zij heeft geconstateerd dat [eiser] en [B.], alsmede twee honden aanwezig waren in de woning.
2.9.
In het proces-verbaal van constatering van de deurwaarder van 18 juni 2020 is vermeld dat tijdens de aanwezigheid van de deurwaarder ook [B.] in de woning verscheen samen met twee honden, en dat [B.] toen heeft toegezegd dat hij één van de twee honden weg zou doen. De aangezegde ontruiming is vervolgens niet doorgegaan.
2.10.
In de periode na de betekening van het verstekvonnis op 11 februari 2020, en ook na de voormelde bezoeken op 3 april 2020, 4 juni 2020, 16 juni 2020 en 18 juni 2020, heeft Woningbedrijf Velsen herhaaldelijk en van verschillende omwonenden klachten ontvangen over onverminderde geluidsoverlast door meerdere blaffende honden in de woning van [eiser]. Daarbij hebben de omwonende geluidsopnames en foto’s meegestuurd aan Woningbedrijf Velsen. Uit die foto’s blijkt dat het gaat om twee honden.
2.11.
De deurwaarder heeft namens Woningbedrijf Velsen op 3 juli 2020 per exploot opnieuw aangezegd dat de woning zal worden ontruimd, op 9 juli 2020. Ook na de aanzegging van 3 juli 2020 zijn klachten binnengekomen van omwonenden over geluidsoverlast door twee honden in de woning van [eiser]. De woning is door de deurwaarder op 9 juli 2020 ontruimd. Op dat moment waren twee honden in de woning aanwezig.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - dat de voorzieningenrechter, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Woningbedrijf Velsen gebiedt binnen twee weken de woning aan [eiser] terug aan te bieden c.q. een nieuwe woning aan [eiser] aan te bieden, met veroordeling van Woningbedrijf Velsen in de kosten van het geding.
3.2.
Hieraan legt [eiser] - zakelijk weergegeven - ten grondslag dat [eiser] sinds het verstekvonnis slechts één hond in de woning houdt. Haar mantelzorger, [B.], heeft ook één hond, die hij meeneemt naar de woning tijdens de momenten waarop hij zorgt voor [eiser]. De inspectie van de woning door Woningbedrijf Velsen vond plaats tijdens zo’n zorgmoment. [B.] woont echter niet in de woning. Om aan het verstekvonnis te voldoen is bovendien één van de honden ondergebracht bij de buren van [eiser]. De klachten van de omwonenden over [eiser] zijn dus onterecht. De ontruiming is daarom gebaseerd op onjuiste feiten, zodat Woningbedrijf Velsen misbruik heeft gemaakt van (proces)recht in de zin van artikel 3:13 BW, aldus steeds [eiser].
3.3.
Woningbedrijf Velsen voert verweer, dat hierna - voor zover van belang - zal worden besproken.

4.De beoordeling

4.1.
Vooropgesteld wordt dat beide partijen tot uitgangspunt nemen dat geen rechtsmiddelen meer open staan tegen het verstekvonnis, zodat ook de voorzieningenrechter daarvan uit zal gaan.
4.2.
De vordering van [eiser] strekt er toe dat Woningbedrijf Velsen wordt veroordeeld om de gevolgen van de reeds voltooide tenuitvoerlegging van het verstekvonnis ongedaan te maken. Een dergelijke vordering is in kort geding slechts toewijsbaar, indien [eiser] voldoende feiten en omstandigheden aanvoert waaruit aannemelijk wordt dat een dergelijke vordering in een eventuele bodemprocedure tussen partijen zal worden toegewezen.
4.3.
Het betoog van [eiser] komt er op neer dat Woningbedrijf Velsen geen recht had om de woning te ontruimen, althans dat zij daarmee misbruik heeft gemaakt van (executie)recht, omdat niet aan de in het verstekvonnis genoemde voorwaarde voor ontruiming was voldaan. In het verstekvonnis is bepaald dat [eiser] de woning moet ontruimen, indien zij het verbod om meer dan één hond in de woning te houden, overtreedt. [eiser] voert aan dat zij heeft voldaan aan dat verbod. De voorzieningenrechter constateert echter dat [eiser] deze stellingen van geen enkele onderbouwing heeft voorzien, terwijl dit gelet op de voormelde maatstaf wel op haar weg lag.
4.4.
Daar staat tegenover dat uit de door Woningbedrijf Velsen overgelegde stukken blijkt dat de deurwaarder en Woningbedrijf Velsen meerdere keren (in ieder geval op 11 februari 2020, 16 juni 2020, 18 juni 2020 en 9 juli 2020) hebben geconstateerd dat er twee honden in de woning aanwezig waren. Anders dan [eiser] stelt, baseert Woningbedrijf Velsen zich dus niet op één inspectie van de woning, waarbij toevallig [B.] en zijn hond aanwezig waren, of alleen op klachten van omwonenden, maar op herhaalde eigen waarnemingen en waarnemingen van de deurwaarder die zijn vastgelegd in processen-verbaal. Daarnaast heeft ook de wijkagent schriftelijk verklaard over zijn eigen gesprek met [B.] op 3 april 2020 over de aanwezigheid van twee honden in de woning. De voorzieningenrechter heeft geen reden om aan de juistheid van die waarnemingen en verklaringen te twijfelen.
4.5.
De bewijsstukken van Woningbedrijf Velsen tonen bovendien aan dat de door [eiser] gegeven verklaringen voor de aanwezigheid van de tweede hond onhoudbaar zijn. Uit het relaas van de wijkagent volgt immers dat het verblijf van één van de honden bij de buren tijdelijk was, en al is geëindigd toen eind maart/begin april 2020 het hekwerk tussen de twee balkons was hersteld. Het betoog dat de tweede hond van [B.] is, en dat [B.] alleen tijdens de zorgmomenten in de woning aanwezig is, wordt ontkracht door het feit dat [B.] en zijn hond tijdens ieder voormeld bezoek van de deurwaarder of Woningbedrijf Velsen in de periode februari tot juli 2020 in de woning aanwezig waren, en [B.] bovendien al sinds 2015 staat ingeschreven op het adres van de woning. Overigens heeft de advocate van [eiser] ter zitting bevestigd dat [B.] geen ander woonadres heeft dan de woning van [eiser]. Daaruit leidt de voorzieningenrechter af dat - wanneer [B.] niet aan het werk is in de binnenvaart - [B.] met zijn hond verblijft in de woning, samen met [eiser] en haar eigen hond.
4.6.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat voldoende aannemelijk is geworden dat [eiser] het verbod om meer dan één hond in de woning te houden, heeft overtreden. Daarmee is de in het verstekvonnis gestelde voorwaarde voor ontruiming vervuld. Woningbedrijf Velsen had dus het recht en de bevoegdheid de ontruiming van de woning ten uitvoer te leggen.
4.7.
Van misbruik van die bevoegdheid kan sprake zijn, als tussen de betrokken belangen dusdanige onevenredigheid bestaat, dat Woningbedrijf Velsen naar redelijkheid niet tot de uitoefening van haar bevoegdheid had kunnen komen (vgl. artikel 3:13 lid 1 BW). [eiser] heeft in dit kader gewezen op het feit dat zij nu tijdelijk bij haar zoon moet verblijven (in de slaapkamer van haar kleinkind) en de omstandigheid dat zij geen mogelijkheden heeft een andere woning te vinden.
4.8.
Ook hierin wordt [eiser] niet gevolgd. Daargelaten dat dit het directe en voorzienbare gevolg is van het niet naleven van de in het verstekvonnis opgenomen voorwaarde, blijkt uit de door Woningbedrijf Velsen gegeven toelichting en overgelegde stukken bovendien dat Woningbedrijf Velsen alles heeft geprobeerd om ontruiming te voorkomen. Zowel voorafgaand, als na het verstekvonnis heeft Woningbedrijf Velsen aan [eiser] meerdere kansen geboden om alsnog de overlastsituatie te verbeteren en te voldoen aan het verstekvonnis. Zelfs heeft Woningbedrijf Velsen om die reden de aangezegde ontruiming van 18 juni 2020 afgezegd, op basis van een toezegging van [eiser] en [B.] dat zij één van de honden weg zouden doen. Toen [eiser] en [B.] van deze herhaalde kansen geen gebruik maakten en alle gedane toezeggingen schonden, en Woningbedrijf Velsen bovendien zeer regelmatig klachten bleef ontvangen van diverse omwonenden over ernstige overlast door de aanwezigheid van meerdere honden in de woning van [eiser], heeft zij de ontruiming wederom aangezegd en uitgevoerd op 9 juli 2020. Mogelijk heeft [eiser] de consequenties van haar handelen vanwege haar gezondheidssituatie niet goed overzien (hetgeen overigens niet is onderbouwd), maar dat geldt niet voor [B.], die bij de gesprekken met Woningbedrijf Velsen en deurwaarder ook steeds aanwezig was. Bij deze stand van zaken kan niet met succes worden betoogd dat Woningbedrijf Velsen misbruik heeft gemaakt van haar ontruimingsbevoegdheid.
4.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
4.10.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Woningbedrijf Velsen worden begroot op € 1.636, waarvan € 656 aan griffierecht en € 980 aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Woningbedrijf Velsen tot op heden begroot op € 1.636, te vermeerderen de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157 aan salaris advocaat, en, onder de voorwaarde dat Woningbedrijf Velsen niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, een bedrag van € 82 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2020.