ECLI:NL:RBNHO:2020:817

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 februari 2020
Publicatiedatum
6 februari 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 442
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving bestuursdwang woonboot

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 7 februari 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die in een woonboot verblijft. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, waarin hem werd gelast zijn vaartuig uiterlijk op 21 januari 2020 te verwijderen uit de inham van de [locatie 1]. Verzoeker stelde dat hij geen gelegenheid had gekregen om een zienswijze in te dienen en dat de ligplaats waar hij zich bevond, een andere plek was dan waar eerder over was geprocedeerd. Hij voerde aan dat hij schade had geleden door de bestuursdwang en dat hij dakloos was geworden door het wegslepen van zijn boot.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker met het innemen van de ligplaats een illegale situatie had gecreëerd en dat er geen concreet zicht op legalisatie was. De rechter vond de korte begunstigingstermijn in dit geval billijk, gezien de voorgeschiedenis van de zaak. Verzoeker had aangegeven tijdelijk onderdak te hebben gevonden, waardoor het spoedeisend belang aan het verzoek om voorlopige voorziening ontbrak. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/442
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 februari 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. B. Mous),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, Middelen & Services, verweerder
(gemachtigde: mr. P. Thijssen en W.W. van der Lee).

Procesverloop

Bij besluit van 20 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker gelast zijn vaartuig uiterlijk 21 januari 22020 uit de inham van de [locatie 1] te verwijderen en verwijderd te houden.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1
Op 16 juli 2019 heeft een toezichthouder van verweerder geconstateerd dat verzoeker zonder daarvoor dat vergunning is verleend ligplaats heeft ingenomen aan de [locatie 2] in Haarlem op een locatie die daarvoor niet is aangewezen. Op 23 juli 2019 is een last onder bestuursdwang uitgebracht aan verzoeker, waarin hij wordt gelast zijn vaartuig uiterlijk op 6 augustus 2019 te verwijderen en verwijderd te houden. Hieraan heeft verzoeker gevolg gegeven, nadat een eerder verzoek om voorlopige voorziening hangende het bezwaar tegen het besluit van 23 juli 2019 is afgewezen.
2.2
Op 7 januari 2020 hebben toezichthouders van verweerder geconstateerd dat verzoeker met zijn vaartuig ligplaats heeft ingenomen in een inham van de [locatie 1] , nabij het [locatie 3] , op het grondgebied van de gemeente Haarlem. Hiervoor is geen vergunning verleend en evenmin is deze locatie aangewezen als ligplaats. Verweerder heeft verzoeker bij het primair besluit gelast zijn vaartuig uiterlijk op 21 januari 2020 van deze locatie te verwijderen en verwijderd te houden en het vaartuig niet in strijd met de Verordening Haarlemse Wateren af te meren in wateren van de gemeente Haarlem.
2.3
Verweerder heeft het vaartuig van verzoeker op 22 januari 2020 verwijderd en opgeslagen.
3. Verzoeker vraagt de voorzieningenrechter een zodanige voorlopige voorziening te treffen dat verweerder wordt opgedragen hem met onmiddellijke ingang zijn vaartuig terug te geven, alsmede de werking van de bestuursdwang op te schorten totdat op bezwaar is beslist, nu het de verwachting is dat dat bezwaar gegrond wordt verklaard. Volgens verzoeker is het primaire besluit in strijd met artikel 4:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat hem ten onrechte geen gelegenheid is geboden een zienswijze in te dienen. De ligplaats ten aanzien waarvan het onderhavige handhavingsbesluit is genomen, betreft een geheel andere plek dan waarover eerder is geprocedeerd en verzoeker wist niet beter dan dat hij daar mocht liggen. Het betreft namelijk de kade van een particulier terrein. Ten onrechte heeft verweerder geen redelijke termijn geboden aan verzoeker om zelf het vaartuig te verplaatsen. Als gevolg van het wegslepen van zijn boot heeft verzoeker schade geleden in de vorm van de kosten van de bestuursdwang, alsmede de kosten die hij moet maken om zijn boot weer terug te krijgen van verweerder. Daarnaast is hij als gevolg van het wegslepen van zijn boot zijn woonruimte kwijt en is hij dakloos geworden.
4.1
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
4.2
Vast staat dat verzoeker met het innemen van de ligplaats een illegale situatie heeft gecreëerd. Er is geen concreet zicht op legalisatie.
4.3
Vervolgens is de vraag aan de orde gekomen of sprake is van een onredelijk korte begunstigingstermijn. Gelet op de voorgeschiedenis is de voorzieningenrechter van oordeel dat een zeer korte begunstigingstermijn in dit geval in beginsel valt te billijken. Niet gebleken is dat verzoeker niet zelf binnen een dergelijke korte termijn de overtreding ongedaan kon maken.
Wat hier verder ook van zij, ter zitting heeft verzoeker aangegeven dat hij onderdak heeft gevonden bij kennissen. Dat onderdak is weliswaar slechts van tijdelijke aard, maar nu inmiddels uitvoering is gegeven aan de last onder bestuursdwang en is voorzien in vervangende woonruimte, ontbreekt op dit moment daarom een spoedeisend belang aan het verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoek zal dan ook om die reden worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.