ECLI:NL:RBNHO:2020:8288

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
16 oktober 2020
Zaaknummer
8042504 \ CV EXPL 19-13790
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door sluiting Pakistaans luchtruim

In deze zaak heeft de passagier, woonachtig in India, een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van een vlucht van Delhi naar München en aansluitend naar Amsterdam. De passagier had een vervoersovereenkomst met de vervoerder en vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. De vlucht van Delhi naar München had een vertraging van 156 minuten, waardoor de passagier zijn aansluitende vlucht naar Amsterdam miste en meer dan drie uur later op zijn eindbestemming aankwam.

De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de sluiting van het Pakistaanse luchtruim vanwege een conflict tussen Pakistan en India. De vervoerder stelde dat deze sluiting hen dwong om een langere route te nemen, wat resulteerde in de vertraging. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervoerder niet voldoende bewijs had geleverd dat de sluiting van het Pakistaanse luchtruim op de datum van de vlucht nog van kracht was en dat dit de oorzaak van de vertraging was.

De kantonrechter concludeerde dat de passagier recht had op compensatie, omdat de vervoerder niet kon aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De vordering van de passagier werd toegewezen, inclusief de wettelijke rente vanaf de datum van de vlucht. De vervoerder werd ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten, terwijl de vordering tot buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de passagier onvoldoende bewijs had geleverd van de gemaakte kosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8042504 \ CV EXPL 19-13790
Uitspraakdatum: 7 oktober 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats] (India)
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
statutair gevestigd te Keulen (Duitsland) en mede kantoor houdende te Schiphol (gemeente Haarlemmermeer)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 6 augustus 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Delhi (India) naar München (Duitsland) en van München naar Amsterdam op 5 juni 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht van Delhi naar München stond gepland te vertrekken om 00:55 uur UTC en te arriveren om 05:25 uur UTC. De vlucht in kwestie is met een vertraging van 156 minuten uitgevoerd. De passagier heeft de aansluitende vlucht naar Amsterdam gemist. De passagier is met een vertraging van meer dan drie uur aangekomen op de eindbestemming.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met genoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op buitengewone omstandigheden. Zij heeft daartoe, onder meer, het volgende aangevoerd.
4.2.
Het eerste deel van de vlucht in kwestie (Delhi-München) maakt deel uit van de rotatievlucht München-Delhi-München. Vlucht München-Delhi is met een vertraging van 14 minuten vanuit München vertrokken en met een vertraging van 87 minuten in Delhi aangekomen. De vertraging werd veroorzaakt doordat het luchtruim boven Pakistan vanaf 28 februari 2019 gesloten was in verband met het conflict tussen Pakistan en India over de regio Kashmir. Hierdoor moest er worden omgevlogen via een andere, langere route. De vlucht in kwestie is hierdoor met een vertraging van 156 minuten om 08:01 uur UTC in München aangekomen. De passagier heeft wegens de vertraagde aankomst de aansluitende vlucht naar Amsterdam, die gepland stond te vertrekken om 06:40 uur UTC, gemist. De vervoerder kon de sluiting van het Pakistaanse luchtruim en het vervolgens moeten omvliegen, hetgeen extra tijd kostte, niet voorkomen en niet beperken. De vervoerder moest gehoor geven aan de instructies van de luchtverkeersleiding.
4.3.
Lufthansa betwist tevens de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd te zijn aan de passagiers.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming Amsterdam, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien zij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden op grond van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.3.
De vervoerder heeft in dat kader aangevoerd dat de vertraging van de vlucht van Delhi-München is veroorzaakt doordat het luchtruim boven Pakistan gesloten was in verband met het conflict tussen Pakistan en India over de regio Kashmir. De vervoerder voert verder aan dat de vluchten München-Delhi en Delhi-München hierdoor moesten omvliegen via een andere, langere route, waardoor de vluchten langer duurden dan gepland. Dit heeft ertoe geleid dat de passagier zijn aansluitende vlucht van München naar Amsterdam heeft gemist, en moest worden omgeboekt naar een latere vlucht, aldus de vervoerder.
5.4.
De passagier heeft hetgeen door de vervoerder is aangevoerd betwist en stelt dat onvoldoende is gebleken dat de vlucht in kwestie door de sluiting van het Pakistaanse luchtruim is getroffen. Het Pakistaanse luchtruim was namelijk op 26 februari 2019 gesloten, maar is vanaf maart weer stapsgewijs opengesteld, aldus de passagier.
5.5.
Ter onderbouwing van haar beroep op buitengewone omstandigheden heeft de vervoerder een e-mailbericht overgelegd waarin door een medewerker van Lufthansa Hub Operations Center wordt verwezen naar een NOTAM. Daarin staat dat het luchtruim boven Pakistan is gesloten. Ook wordt verwezen naar een NOTAM waaruit volgt dat de luchtverkeersleiding van Kabul geen overvliegende vluchten aanvaardt die uitwijken in verband met het gesloten luchtruim van Pakistan en waarin wordt verklaard dat de vlucht München-Delhi daarom ten zuiden van Pakistan moet vliegen, hetgeen langer duurt dan normaal en waarin middels een kaartje wordt aangegeven dat om Pakistan heen moet worden gevlogen. Voorts heeft de vervoerder meerdere stukken overgelegd die van dusdanig slechte kwaliteit zijn dat de kantonrechter deze niet kan lezen.
5.6.
De kantonrechter overweegt als volgt. Uit de door de vervoerder overgelegde producties valt niet op te maken dat het Pakistaanse luchtruim op de vluchtdatum, 5 juni 2019, gesloten is geweest, noch dat vlucht München-Delhi om die reden verplicht was om te vliegen. Uit de overgelegde stukken volgt weliswaar dat de vlucht van München naar Delhi via een zuidelijke route moest omvliegen wegens de sluiting van het Pakistaanse luchtruim, maar ook blijkt uit het overgelegde e-mailbericht dat het Pakistaanse luchtruim van 27 februari 2019 tot en met 27 mei 2019 gesloten is geweest. Niet is gebleken dat een dergelijke situatie zich ook op 5 juni 2019 voor deed. Het had op de weg van de vervoerder gelegen om aan te tonen dat een dergelijke situatie ook op de vluchtdatum speelde én dat de vlucht in kwestie (Delhi-München) daardoor werd getroffen. Naar het oordeel van de kantonrechter is dan ook onvoldoende gebleken dat de vlucht in kwestie is getroffen door de sluiting van het Pakistaanse luchtruim.
5.7.
Nu aan de vervoerder geen beroep op buitengewone omstandigheden toekomt, komt de kantonrechter niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de vlucht te voorkomen.
5.8.
De vordering van de passagier zal, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht, worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is, als onvoldoende gemotiveerd weersproken, eveneens toewijsbaar en zal worden toegewezen vanaf 5 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
5.9.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering gemotiveerd betwist. De passagier heeft hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 600,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2019 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01 ;
griffierecht € 236,00 ;
salaris gemachtigde € 240,00 ;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter