In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 2 oktober 2020 een verzoek tot het leggen van conservatoir beslag op een onroerende zaak afgewezen. Verzoekers stelden dat er een vrees voor verduistering bestond, omdat de gerekwestreerden hun aansprakelijkheid voor de schade ontkenden en in het verleden de echtheid van een verhuisformulier betwistten. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de vrees voor verduistering onvoldoende was onderbouwd.
De voorzieningenrechter benadrukte dat aan de eis van een gegronde vrees voor verduistering en de proportionaliteitseis niet te hoge eisen mogen worden gesteld, maar dat dit niet betekent dat er geen substantiële onderbouwing vereist is. De verzoekers moesten aantonen waarom het beslag noodzakelijk was, en dit was niet voldoende gedaan. De voorzieningenrechter merkte op dat het enkele feit dat een partij weigert om een vordering te voldoen, niet automatisch leidt tot een gegronde vrees voor verduistering.
Uiteindelijk concludeerde de voorzieningenrechter dat de gestelde vrees voor verduistering en de noodzaak om het verhaal voor de vordering te verzekeren, niet voldoende waren onderbouwd. Het verzoek om verlof tot het leggen van beslag op de woning werd afgewezen, en de beschikking werd openbaar uitgesproken door mr. L.J. Saarloos.