14.2.In het onderhavige geval mocht verweerder naar het oordeel van de rechtbank uitgaan van de juistheid van de aangifte ib/pvv 2013. De door eiser ingediende aangifte is niet zodanig ongebruikelijk dat onmiddellijk duidelijk was dat deze niet zonder onderzoek naar de juistheid ervan kon worden gevolgd. Nu de aangifte ook verder verzorgd oogde waren er voor verweerder dan ook geen beletselen de aangifte zonder verder onderzoek te volgen. De rechtbank is verder van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder vóór het opleggen van de primitieve aanslag over 2013 bekend was met de ondeugdelijkheid van de administratie van [C] , het feit dat eiser geen recht had op aftrek voor kosten van levensonderhoud van kinderen en dat hij de in aftrek gebrachte zorgkosten op geen enkele wijze aannemelijk kon maken. Deze bevindingen leveren dan ook een nieuw feit op dat de navordering mogelijk maakt.
15. Ingevolge artikel 6.32 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) zijn aftrekbare giften periodieke giften en andere giften. Giften zijn: bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat (artikel 6.33, onderdeel a, van de Wet IB 2001). Andere giften zijn giften aan in Nederland gevestigde instellingen (artikel 6.35 van de Wet IB 2001).
16. Ingevolge artikel 6.32, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 6.35 van de Wet IB 2001 zijn giften aan instellingen aftrekbaar. Artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001 bepaalt dat onder instellingen worden verstaan: door de inspecteur als zodanig aangemerkte kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instellingen, gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie, de Nederlandse Antillen, Aruba of een bij ministeriële regeling aangewezen mogendheid, alsmede elders gevestigde, door onze Minister als zodanig aangemerkte instellingen, indien en zolang zij voldoen aan de door hem te stellen voorwaarden.
17. Op eiser, die de giftenaftrek claimt, rust de bewijslast dat hij in 2013 voor een totaalbedrag van € 1.790 aan giften heeft gedaan. In dat verband heeft hij de hierboven vermelde kwitanties overgelegd, en daarnaast een bevestiging van [C] dat in 2013 door eiser drie giften van in totaal € 1.790 zijn gedaan, en verder verwijst eiser naar een afschrift van zijn ING rekening waaruit een pintransactie van € 1.000 in [Z] blijkt, ruim een week voor de contante gift van € 1.000 aan [C] op 30 september 2013.
18. Eiser stelt in 2013 bedragen contant te hebben geschonken aan [C] . Het ligt op zijn weg om dit met schriftelijke bescheiden te staven. Met het overleggen van de kwitanties heeft eiser, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk de gestelde giften heeft gedaan. Bij het boekenonderzoek bij [C] is gebleken dat er geen verband kan worden gelegd tussen de ontvangsten en contante stortingen door [C] bij de bank, dat sommige giften waarvoor kwitanties zijn afgegeven niet, en andere giften dubbel in de kasadministratie zijn verwerkt en uitgeschreven kwitanties soms niet overeen komen met daadwerkelijk ontvangen bedragen. Verweerder heeft op 14 december 2016 met terugwerkende kracht tot 2 januari 2010 de anbi-status van [C] ingetrokken.
19. Weliswaar staat niet onomstotelijk vast dat ook in het geval van eiser sprake is van onjuiste kwitanties, maar evenmin kan met zekerheid worden gesteld dat de kwitanties in overeenstemming zijn met wat eiser daadwerkelijk aan [C] heeft geschonken. Ook is het zo dat eiser niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de wijze waarop [C] zijn administratie voert, maar de bevindingen van het onderzoek doen wel afbreuk aan de bewijskracht van de afgegeven kwitanties.
20. Eiser heeft zijn bewijslast nader ingevuld door middel van een bankafschrift over 2013. Hieruit blijkt dat er op 21 september 2013 een contante geldopname in [Z] van € 1.000 is geweest. De rechtbank acht hiermee een voldoende verband aanwezig tussen deze kasopname en de contante gift op 30 september 2013 van eveneens € 1.000. Naar het oordeel van de rechtbank is deze gift hiermee aannemelijk gemaakt. Ten aanzien van de twee andere door eiser genoemde giften van € 550 en € 240 ontbreekt een dergelijk verband met een kort eraan voorafgegane kasopname van hetzelfde bedrag. De rechtbank acht deze giften dan ook niet aannemelijk geworden. Dit betekent dat, na toepassing van de drempel van € 188, een giftenaftrek van € 812 dient te worden toegekend. Dat leidt tot een belastbaar inkomen van € 18.038.
Immateriële schadevergoeding