In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, over een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2013. De navorderingsaanslag was opgelegd op 5 augustus 2017, waarbij verweerder het belastbaar inkomen uit werk en woning op € 25.405 en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen op € 148 had vastgesteld. Eiser had in zijn aangifte een persoonsgebonden aftrek voor specifieke zorgkosten van € 2.389 opgevoerd, maar verweerder heeft deze aftrek grotendeels gecorrigeerd na een onderzoek naar het kantoor van de gemachtigde van eiser.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de handhaving van de navorderingsaanslag door verweerder. Tijdens de zitting op 7 augustus 2020 heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde M. Collij, zijn standpunt toegelicht. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en [B]. De rechtbank heeft overwogen dat de bewijslast voor de aftrek van zorgkosten bij eiser ligt en dat de verklaring van de huidtherapeut niet voldeed aan de wettelijke eisen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden. Eiser heeft recht op een immateriële schadevergoeding van € 1.500 en verweerder is veroordeeld tot betaling van proceskosten van € 525.
De rechtbank heeft de uitspraak niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal dit alsnog doen zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof Amsterdam, waar partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak beroep kunnen instellen.