In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap, eiseres, en de raad van de gemeente Purmerend, verweerder. De zaak betreft de aanwijzing van een perceel op grond van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg). Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Purmerend, dat op 7 juni 2019 het perceel voorlopig had aangewezen voor de duur van drie maanden. Dit besluit werd later door verweerder gehandhaafd in een besluit van 19 december 2019, waartegen eiseres beroep heeft ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeenteraad op grond van de Wvg gronden kan aanwijzen voor toekomstige ontwikkelingen. Eiseres betoogde dat de besluitvorming onzorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de belangen van andere betrokkenen. De rechtbank oordeelde echter dat de vestiging van het voorkeursrecht op het perceel gerechtvaardigd was, gezien de plannen voor de transformatie van het gebied en de noodzaak om ongewenste transacties te voorkomen. De rechtbank benadrukte dat de Wvg de gemeente de mogelijkheid biedt om in een vroeg stadium een voorkeursrecht te vestigen, zelfs als er nog onzekerheid bestaat over de uiteindelijke bestemming van het perceel.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de gemeente op een zorgvuldige manier had gehandeld en dat de belangen van de betrokken partijen in de afweging waren meegenomen. De uitspraak is gedaan door rechter M.P.E. Oomens, in aanwezigheid van griffier W.I.K. Baart, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.