ECLI:NL:RBNHO:2020:8872
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vaststelling waarde woning in het kader van de Wet waardering onroerende zaken
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende te [Z], en de heffingsambtenaar van Cocensus. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de vaststelling van de waarde van zijn woning, gelegen aan [A] te [Z], door de heffingsambtenaar. De waarde was vastgesteld op € 184.000 voor het kalenderjaar 2019, op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiser betwistte deze waarde en voerde aan dat deze te hoog was vastgesteld, onderbouwd met foto’s van de woning en zijn kritiek op het bestuur van Nederland.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank heeft de vergelijkingsobjecten die door de heffingsambtenaar zijn gebruikt, als voldoende vergelijkbaar met de woning van eiser beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar rekening heeft gehouden met de verschillen in kwaliteit, staat van onderhoud en andere relevante factoren bij de waardebepaling. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat de waarde te hoog was vastgesteld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de opmerkingen van eiser over het bestuur van Nederland niet relevant waren voor de beoordeling van de waarde van de woning.
De uitspraak is gedaan door rechter S.K.A. Efstratiades, in aanwezigheid van griffier B. Schaafsma. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof Amsterdam, binnen zes weken na verzending.