ECLI:NL:RBNHO:2020:8878
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak
In deze zaak gaat het om de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [A] te [Z]. De rechtbank Noord-Holland heeft op 8 september 2020 uitspraak gedaan in de enkelvoudige kamer. Eiser, eigenaar van de woning, heeft beroep ingesteld tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van Cocensus, die de waarde van de woning voor het kalenderjaar 2019 heeft vastgesteld op € 857.000. Eiser betwist deze waarde en stelt dat de woning, die in 2017 is gebouwd en een oppervlakte van 295 m² heeft, een lagere waarde van € 675.000 zou moeten hebben. Hij voert aan dat het referentieobject dat door de verweerder is gebruikt, niet vergelijkbaar is met zijn woning en dat er geen woningen zijn verkocht met vergelijkbare waarden.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank heeft de vergelijkingsobjecten die door de verweerder zijn aangevoerd, als voldoende vergelijkbaar beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning van eiser en de vergelijkingsobjecten. De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2018 niet te hoog is vastgesteld en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. B. Schaafsma, en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.