In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, als verweerder. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen het vervallen van een betalingsregeling, welke door verweerder op 18 april 2019 ongegrond was verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, maar na herziening van het besluit door verweerder op 12 juni 2020, waarbij een persoonlijke betalingsregeling werd toegestaan, heeft eiser het beroep op 1 juli 2020 ingetrokken. Tegelijkertijd heeft eiser verzocht om een proceskostenvergoeding op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen, maar verweerder heeft hierop niet gereageerd. Aangezien partijen niet om een zitting hebben verzocht, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat het verzoek om vergoeding van kosten kan worden toegewezen wanneer het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroep. In dit geval is vastgesteld dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder aan eiser tegemoet is gekomen. De rechtbank heeft het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen toegewezen en vastgesteld dat de kosten voor rechtsbijstand € 525 bedragen, welke door verweerder aan de rechtsbijstandverlener van eiser moeten worden vergoed. Daarnaast dient verweerder ook het griffierecht van € 47 te vergoeden aan eiser. De uitspraak is gedaan door rechter M.C. van As, in aanwezigheid van griffier M. van der Elst, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State.