ECLI:NL:RBNHO:2020:8897

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19_2431
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding na intrekking beroep in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, als verweerder. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen het vervallen van een betalingsregeling, welke door verweerder op 18 april 2019 ongegrond was verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, maar na herziening van het besluit door verweerder op 12 juni 2020, waarbij een persoonlijke betalingsregeling werd toegestaan, heeft eiser het beroep op 1 juli 2020 ingetrokken. Tegelijkertijd heeft eiser verzocht om een proceskostenvergoeding op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen, maar verweerder heeft hierop niet gereageerd. Aangezien partijen niet om een zitting hebben verzocht, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

De rechtbank overweegt dat de veroordeling in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat het verzoek om vergoeding van kosten kan worden toegewezen wanneer het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroep. In dit geval is vastgesteld dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder aan eiser tegemoet is gekomen. De rechtbank heeft het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen toegewezen en vastgesteld dat de kosten voor rechtsbijstand € 525 bedragen, welke door verweerder aan de rechtsbijstandverlener van eiser moeten worden vergoed. Daarnaast dient verweerder ook het griffierecht van € 47 te vergoeden aan eiser. De uitspraak is gedaan door rechter M.C. van As, in aanwezigheid van griffier M. van der Elst, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

zittingsplaats Haarlem
Sector bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/2431

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2020 in de zaak tussen

[X] , te [Z] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Seme),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij besluit van 18 april 2019 het bezwaar van eiser, gericht tegen het vervallen van de betalingsregeling van 17 oktober 2018, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 12 juni 2020 heeft verweerder het bestreden besluit herzien en besloten dat aan eiser alsnog een persoonlijke betalingsregeling wordt toegestaan.
Eiser heeft het beroep bij brief van 1 juli 2020 ingetrokken. Tegelijk met de intrekking van het beroep heeft eiser verzocht om verweerder ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedure bij de rechtbank.
De rechtbank heeft bij brief van 2 juli 2020 verweerder in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft niet gereageerd.
Nu partijen niet hebben verzocht om op een zitting te worden gehoord heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan eiseres is tegemoetgekomen, kan ingevolge artikel 8:75a Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.
3. De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder tegemoet is gekomen aan eiser en dat eiser tegelijk met de intrekking van het beroep heeft verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.
4. De rechtbank zal het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen toewijzen.
5. De kosten die eiser vergoedt wenst te zien, hebben betrekking op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de procedure bij de rechtbank en komen ingevolge het bepaalde in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten zijn ingevolge het Besluit € 525 in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de Rechtsbijstand, moet verweerder op grond van 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten vergoeden aan de rechtsbijstandverlener van eiser.
6. Ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb dient het door eiser betaalde griffierecht van € 47 te worden vergoed door verweerder.

BeslissingDe rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 525.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van
M. van der Elst, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 6 november 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Raad van State.