ECLI:NL:RBNHO:2020:8930

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 november 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
15/040284-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door zeer hoge snelheid en onvoorzichtig rijgedrag

Op 5 november 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van een ernstig verkeersongeval. De verdachte reed op 6 februari 2020 met een snelheid van meer dan 177 km/u op de N245 in Noord-Scharwoude, waar de maximumsnelheid 80 km/u was. Hij negeerde de verkeerssituatie en remde niet af toen hij een gevaarlijke kruising naderde, waar hij een andere auto, bestuurd door het slachtoffer, niet kon ontwijken. Het ongeval resulteerde in de dood van de bestuurster van de andere auto. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zeer onvoorzichtig had gereden en dat zijn rijgedrag de directe oorzaak was van het fatale ongeval. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat zijn gedrag leidde tot de dood van een ander. De officier van justitie had een gevangenisstraf van acht maanden geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van vier maanden op, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uur. Daarnaast werd de verdachte voor twee jaar de rijbevoegdheid ontzegd. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn eerdere schone strafblad, maar benadrukte de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/040284-20 (P)
Uitspraakdatum: 5 november 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 oktober 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.S. Heij, en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. R. Polderman, advocaat te Alkmaar, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primairhij op of omstreeks 6 februari 2020 te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig [auto verdachte] , [kenteken 1] ), daarmede rijdende over de weg, de N245 (de Schagerweg), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met een niet toegestane en/of (zeer onverantwoord) hoge snelheid te rijden, dat hij niet in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en deze vrij was en (met grote impact) tegen een voor hem kruisende/overstekende [auto slachtoffer] , [kenteken 2] ) te botsen of aan te rijden, waardoor de bestuurster van die personenauto (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
Subsidiairhij op of omstreeks 6 februari 2020 te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk als bestuurder van een voertuig [auto verdachte] , [kenteken 1] ), daarmee rijdende op de weg, de N245 (de Schagerweg), met een niet toegestane, althans een zodanig (onverantwoord) hoge snelheid, dat hij niet in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en deze vrij was en hij is opgebotst of aangereden tegen een kruisende/overstekende personenauto, ( [automerk] , [kenteken 2] ), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, met dien verstande dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte zeer onvoorzichtig heeft gereden.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken, nu niet kan worden bewezen dat verdachte met een niet toegestane en/of (zeer onverantwoord) hoge snelheid heeft gereden. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat met de uitkomsten van de detectielussen geen goed onderbouwde conclusies kunnen worden getrokken over de gereden snelheid, nu het ARS een telsysteem is en geen meetsysteem. Zelfs indien er van uit wordt gegaan dat verdachte met een snelheid tussen de 177 km/u en 228 km/u over de lus is gereden, dan is het volgens de raadsman zeer wel mogelijk dat verdachte ten tijde van de botsing heeft gereden met een veel lagere snelheid. De afstand tussen de lussen en de plaats van het ongeval bedraagt immers ruim een halve kilometer en verdachte heeft verklaard dat hij ruim voor de plaats van het ongeval zijn gas heeft losgelaten. Verder heeft de raadsman erop gewezen dat de schade aan de auto’s volgens het proces-verbaal Onderzoek Vermijdbaarheidsanalyse passend is bij een gereden snelheid tussen de 60 km/u en 100 km/u.
Mocht toch worden bewezen dat verdachte met een te hoge snelheid heeft gereden, dan dient eveneens integrale vrijspraak te volgen, omdat het slachtoffer met haar auto op het laatste moment de weg overstak, waardoor het voor verdachte onmogelijk was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien.
In het geval de rechtbank oordeelt dat het verkeersongeval wel aan de schuld van verdachte is te wijten, dan kan niet worden bewezen dat verdachte zeer onvoorzichtig en/of oplettend heeft gereden, omdat op basis van dit dossier niet kan worden vastgesteld met hoeveel km/u verdachte te hard zou hebben gereden. In dat geval kan slechts aanmerkelijke schuld worden bewezen, aldus de raadsman.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverwegingen
Om tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 WVW te kunnen komen, moet worden bewezen dat verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Het juridische begrip “schuld” houdt daarbij in dat minimaal sprake moet zijn van aanmerkelijk onvoorzichtigheid en/of onoplettend handelen. Daarbij geldt volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor bewezenverklaring van schuld zoals hiervoor omschreven. Gekeken moet worden naar het geheel van de gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarbij geldt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer wettelijke gedragsregels, kan worden afgeleid dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW (
Hoge Raad 1 juni 2004, NJ 2005/252).
Tegen deze achtergrond stelt de rechtbank op grond van de stukken in het dossier en het onderzoek terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast en overweegt zij als volgt.
Verdachte reed op 6 februari 2020 rond 20:44 uur als bestuurder van een [auto verdachte] op de kruising Nauertogt en Schagerweg (N245), en sloeg rechtsaf de Schagerweg op richting Schagen. De rijbaan in de richting van Schagen is onderverdeeld in twee rijstroken. Ongeveer 1.970 meter na de kruising tussen de Nauertogt en de Schagerweg is een kruising tussen de Schagerweg en de Wagenweg gelegen. Kort voor die kruising gaat de Schagerweg over in drie rijstroken, waarvan één voor links afslaand verkeer. Op het kruisingsvlak van de Schagerweg met de Wagenweg zijn haaientanden aangebracht: het recht doorgaand verkeer op de Schagerweg heeft voorrang. De maximumsnelheid op de Schagerweg is 80 km/u. Ten tijde van het ongeval was het donker, het regende niet en het wegdek was droog.
Nadat verdachte de Schagerweg was opgereden, werd hij ingehaald door een [auto getuige] die zojuist achter hem had stilgestaan voor hetzelfde verkeerslicht voor rechts afslaand verkeer op de kruising met de Nauertogt. Nadat de [auto getuige] weer naar de rechter rijstrook was teruggekeerd, haalde verdachte op zijn beurt de [auto getuige] in, keerde hij terug naar de rechter rijstrook en haalde hij zijn voet van het gaspedaal.
Circa 170 meter voor de kruising met de Wagenweg kreeg verdachte vrij zicht op die kruising en zag verdachte van links komend een auto diezelfde kruising oprijden. [slachtoffer] , de bestuurster van die auto, een [auto slachtoffer] , was vermoedelijk van plan rechtdoor de kruising over te steken om aan de overzijde de Wagenweg te vervolgen. [slachtoffer] reed vervolgens door en verleende geen voorrang aan verdachte. [getuige 1] , die na het passeren door de [auto verdachte] op circa 200 meter achter de [auto verdachte] reed, zag op het allerlaatste moment voor de eerste keer na het passeren door de [auto verdachte] de remlichten van de [auto verdachte] opflitsen, waarna de [auto verdachte] met hoge snelheid tegen de rechter achterzijde van de [automerk] aanreed. Beide auto's kwamen vele meters voorbij de kruising in de rechterberm terecht. De schade aan beide auto's was groot. [slachtoffer] is diezelfde avond aan haar verwondingen als gevolg van de aanrijding overleden.
Verdachte wordt – kort samengevat – verweten dat hij met een veel te hoge snelheid heeft gereden en dat dit de oorzaak is van het ongeval met dodelijke afloop. De rechtbank stelt vast dat de exacte snelheid van de door verdachte bestuurde [auto verdachte] onmiddellijk voorafgaand aan de aanrijding met het slachtoffer op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld. Wel kan de rechtbank op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vaststellen dat verdachte onmiddellijk voorafgaand aan het ongeluk met een zeer onverantwoord hoge snelheid op de kruising is afgereden. Uit het door de politie verrichte onderzoek blijkt dat verdachte ter hoogte van de detectielussen op de Schagerweg, 560 meter voor de kruising met de Wagenweg, een minimale snelheid van 177 km/u en een maximale snelheid van 228 km/u heeft gereden. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het door de politie verrichte onderzoek naar de toedracht van het ongeluk en de daarop gebaseerde conclusies ten aanzien van de snelheid die de [auto verdachte] moet hebben gereden ter hoogte van de detectielussen. Van belang daarbij is dat in het kader van dat onderzoek een validatie heeft plaatsgevonden van de ASR meetgegevens van de detectielussen door middel van rijproeven met radardetectie. Het NFI heeft nadien op verzoek van de politie de betrouwbaarheid van de uitkomsten van deze validatie onderzocht en geconcludeerd dat de resultaten van de rijproeven geen aanleiding geven om te verwachten dat de snelheidsmeting onbetrouwbaar is. Het NFI komt tot de conclusie dat de ondergrens voor de snelheid van de [auto verdachte] rond 170 km/u ligt. De bovengrens ligt volgens het NFI rond de 200 km/u. Ten slotte ondersteunt ook de verklaring van [getuige 1] de conclusie dat verdachte veel te hard heeft gereden toen hij werd ingehaald door verdachte.
Het scenario zoals door de verdediging geschetst, inhoudende dat verdachte ten tijde van de botsing met een snelheid van circa 85 km/u heeft gereden, acht de rechtbank niet aannemelijk. Volgens de verklaring van verdachte heeft hij immers niet geremd nadat hij de [auto getuige] had ingehaald, maar “het gas losgelaten” en [getuige 1] heeft na het inhalen door verdachte geen remlichten bij de [auto verdachte] zien oplichten tot op het laatste moment voor de aanrijding. Uit het proces-verbaal Onderzoek Vermijdbaarheid analyse en de verklaring die [getuige 2] , inspecteur van politie, ter terechtzitting heeft afgelegd blijkt dat het niet mogelijk is dat verdachte vlak voor de aanrijding rond de 85 km/u heeft gereden als hij, zoals hiervoor is overwogen, met ten minste 177 km/u de detectielussen passeerde op 560 meter voor de kruising en vanaf dat punt zijn snelheid niet heeft verminderd door te remmen maar alleen door het gaspedaal los te laten.
Op grond van het door [getuige 2] uitgevoerde vermijdbaarheidsonderzoek is aannemelijk dat verdachte op circa 170 meter voor de kruising, waar hij vrij zicht kreeg op die kruising, nog met een snelheid van circa 156 km/u reed en ook daarna niet heeft geremd. Als verdachte 80 km/u had gereden voor het bereiken van de kruising, had het ongeval niet plaatsgevonden.
In dat onderzoek is ook het scenario onderzocht dat de bestuurster van de [auto slachtoffer] op het laatste moment toch overgestoken zou zijn, zoals door de verdediging gesteld. In dat geval had, zo blijkt uit het onderzoek, verdachte de [auto slachtoffer] op meer dan 62 meter afstand voor de aanrijding gezien. Als hij op dat moment niet harder had gereden dan 80 km/u en bij die snelheid had geremd, dan had hij ondanks het plotseling oversteken door de [auto slachtoffer] toch een aanrijding kunnen voorkomen.
Dat het ongeval veroorzaakt is doordat de bestuurster van de [auto slachtoffer] op het allerlaatste moment toch overstak acht de rechtbank daarom niet aannemelijk.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op de Schagerweg onmiddellijk voorafgaand aan de aanrijding, op 560 meter voor de kruising met de Wagenweg, met ten minste 177 km/u heeft gereden en vervolgens die snelheid niet tijdig heeft teruggebracht tot de ter plaatse toegestane snelheid van 80 km/u, althans tot een zodanige snelheid dat hij in staat was geweest zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien. Uit het door de politie verrichte onderzoek blijkt dat die hoge snelheid cruciaal is geweest voor het (niet kunnen voorkomen van het) ongeval.
Daar komt bij dat het ten tijde van het ongeval donker was en verdachte de situatie ter plaatse kende. Verdachte wist dat zich verderop, vrij snel na de plaats waar hij met zeer hoge snelheid de [auto getuige] inhaalde, een gevaarlijke kruising bevond. Onder die omstandigheden was het extra onvoorzichtig om op die kruising af te rijden met een snelheid ver boven de maximaal toegestane snelheid van 80 km/u.
Concluderend is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat het rijgedrag van verdachte dient te worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig. Verdachte heeft met een niet toegestane en zeer onverantwoord hoge snelheid gereden en was daardoor niet in staat om zijn auto tijdig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en deze vrij was. Het daardoor ontstane ongeval als gevolg waarvan [slachtoffer] is komen te overlijden is daarom te wijten aan de schuld van verdachte als bedoeld in artikel 6 WVW.
3.3.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 februari 2020 te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een [auto verdachte] , [kenteken 1] , daarmede rijdende over de weg, de N245 (de Schagerweg), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig, met een niet toegestane en zeer onverantwoord hoge snelheid te rijden, dat hij niet in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en deze vrij was en met grote impact tegen een voor hem kruisende/overstekende [auto slachtoffer] , [kenteken 2] te botsen of aan te rijden, waardoor de bestuurster van die personenauto genaamd [slachtoffer] werd gedood.
Hetgeen aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het

Het primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds is ingevorderd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht, indien zij tot bewezenverklaring komt, een taakstraf op te leggen en daarbij een ontzegging van de rijbevoegdheid. De raadsman heeft verzocht in het uiterste geval slechts een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen als waarschuwing. De raadsman heeft gewezen op de jeugdige leeftijd van verdachte, het feit dat hij niet eerder is veroordeeld en het gegeven dat verdachte zelf zeer aangeslagen is door wat er is gebeurd. Verder heeft verdachte door de inhouding van zijn rijbewijs direct de gevolgen ondervonden voor zijn werkzaamheden als tractorchauffeur en heeft hij tot op heden zijn eigen werk niet kunnen doen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ernstig verkeersongeval. Verdachte is, nadat hij was ingehaald door een [auto getuige] die hij op zijn beurt weer heeft ingehaald, met zeer onverantwoord hoge snelheid (ruim het dubbele van de ter plaatse toegestane snelheid van 80 km per uur) 's avonds in het donker in de richting van een hem bekende gevaarlijke kruising gereden. Vervolgens heeft verdachte, toen hij vrij zicht kreeg op die hem bekende gevaarlijke kruising en hij de [auto slachtoffer] , bestuurd door [slachtoffer] , die kruising zag oprijden, niet ervoor gekozen om af te remmen en zijn snelheid zo snel mogelijk terug te brengen naar de toegestane snelheid van 80 km/u of een snelheid waarmee hij tijdig zou kunnen anticiperen op het handelen van de bestuurster van de [auto slachtoffer] . Toen zij de weg overstak reed verdachte zo snel, dat hij zijn auto niet tijdig tot stilstand kon brengen of kon uitwijken en is hij tegen de [auto slachtoffer] gebotst. [slachtoffer] is als gevolg van het verkeersongeval overleden.
Verdachte is met zijn rijgedrag in zeer ernstige mate tekortgeschoten in de op hem als verkeersdeelnemer rustende zorgplicht jegens andere weggebruikers. De ter terechtzitting namens de nabestaanden van het slachtoffer voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring maakt op indringende wijze duidelijk welk groot en onherstelbaar verdriet verdachte daardoor heeft veroorzaakt voor de nabestaanden.
Ten nadele van verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte door zijn houding gedurende de gehele periode na het ongeval en ook ter terechtzitting ervan blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen niet in te zien en daarvoor geen verantwoording te nemen. In het bijzonder rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij tegenover de nabestaanden van het slachtoffer al die tijd is blijven volhouden dat hij niet te hard heeft gereden, terwijl de nabestaanden, daarop vertrouwende en ervan uitgaande dat niet verdachte maar het slachtoffer onvoorzichtig was geweest, van hun kant juist wel met verdachte rekening hebben gehouden door begripvol te reageren op diens verhaal en ter ondersteuning van verdachte meerdere malen contact met hem en zijn familie te hebben.
De rechtbank realiseert zich dat het in zaken als deze onmogelijk is om een straf op te leggen die enigszins tegemoet komt aan de gevoelens van de nabestaanden. Voor de nabestaanden zal geen enkele straf het enorme verdriet over het verlies van hun dierbare weg kunnen nemen. De rechtbank dient echter een straf op te leggen die past bij het verwijt dat verdachte kan worden gemaakt.
Gelet op de ernstige mate van schuld aan het verkeersongeval als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden, acht de rechtbank een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen. De oplegging van enkel een taakstraf, eventueel gecombineerd met slechts een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals de verdediging heeft verzocht, doet naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van het feit.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat ten voordele van verdachte rekening gehouden met zijn jeugdige leeftijd en dat hij de rest van zijn leven zal moeten leven met het gegeven de dood van een ander te hebben veroorzaakt door zijn rijgedrag, waarbij niet uit het oog moet worden verloren dat verdachte deze gevolgen nimmer heeft gewild. Verder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een verkeersdelict, zoals blijkt uit zijn strafblad.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te noemen duur en daarnaast een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte van de gevangenisstraf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, met de bedoeling verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Bijkomende straf
Gelet op de aard van het bewezenverklaarde acht de rechtbank het daarnaast passend en geboden dat verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor na te noemen duur wordt ontzegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht.
6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
vier (4) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
twee (2) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
tweehonderd (200) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door honderd (100) dagen hechtenis.
Veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
twee (2) jarenmet aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
mr. M.E. Allegro en mr. N. Boots, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.A. Spoelstra,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 november 2020.