3.3.2Bewijsoverwegingen
Om tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 WVW te kunnen komen, moet worden bewezen dat verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Het juridische begrip “schuld” houdt daarbij in dat minimaal sprake moet zijn van aanmerkelijk onvoorzichtigheid en/of onoplettend handelen. Daarbij geldt volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor bewezenverklaring van schuld zoals hiervoor omschreven. Gekeken moet worden naar het geheel van de gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarbij geldt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer wettelijke gedragsregels, kan worden afgeleid dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW (
Hoge Raad 1 juni 2004, NJ 2005/252).
Tegen deze achtergrond stelt de rechtbank op grond van de stukken in het dossier en het onderzoek terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast en overweegt zij als volgt.
Verdachte reed op 6 februari 2020 rond 20:44 uur als bestuurder van een [auto verdachte] op de kruising Nauertogt en Schagerweg (N245), en sloeg rechtsaf de Schagerweg op richting Schagen. De rijbaan in de richting van Schagen is onderverdeeld in twee rijstroken. Ongeveer 1.970 meter na de kruising tussen de Nauertogt en de Schagerweg is een kruising tussen de Schagerweg en de Wagenweg gelegen. Kort voor die kruising gaat de Schagerweg over in drie rijstroken, waarvan één voor links afslaand verkeer. Op het kruisingsvlak van de Schagerweg met de Wagenweg zijn haaientanden aangebracht: het recht doorgaand verkeer op de Schagerweg heeft voorrang. De maximumsnelheid op de Schagerweg is 80 km/u. Ten tijde van het ongeval was het donker, het regende niet en het wegdek was droog.
Nadat verdachte de Schagerweg was opgereden, werd hij ingehaald door een [auto getuige] die zojuist achter hem had stilgestaan voor hetzelfde verkeerslicht voor rechts afslaand verkeer op de kruising met de Nauertogt. Nadat de [auto getuige] weer naar de rechter rijstrook was teruggekeerd, haalde verdachte op zijn beurt de [auto getuige] in, keerde hij terug naar de rechter rijstrook en haalde hij zijn voet van het gaspedaal.
Circa 170 meter voor de kruising met de Wagenweg kreeg verdachte vrij zicht op die kruising en zag verdachte van links komend een auto diezelfde kruising oprijden. [slachtoffer] , de bestuurster van die auto, een [auto slachtoffer] , was vermoedelijk van plan rechtdoor de kruising over te steken om aan de overzijde de Wagenweg te vervolgen. [slachtoffer] reed vervolgens door en verleende geen voorrang aan verdachte. [getuige 1] , die na het passeren door de [auto verdachte] op circa 200 meter achter de [auto verdachte] reed, zag op het allerlaatste moment voor de eerste keer na het passeren door de [auto verdachte] de remlichten van de [auto verdachte] opflitsen, waarna de [auto verdachte] met hoge snelheid tegen de rechter achterzijde van de [automerk] aanreed. Beide auto's kwamen vele meters voorbij de kruising in de rechterberm terecht. De schade aan beide auto's was groot. [slachtoffer] is diezelfde avond aan haar verwondingen als gevolg van de aanrijding overleden.
Verdachte wordt – kort samengevat – verweten dat hij met een veel te hoge snelheid heeft gereden en dat dit de oorzaak is van het ongeval met dodelijke afloop. De rechtbank stelt vast dat de exacte snelheid van de door verdachte bestuurde [auto verdachte] onmiddellijk voorafgaand aan de aanrijding met het slachtoffer op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld. Wel kan de rechtbank op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vaststellen dat verdachte onmiddellijk voorafgaand aan het ongeluk met een zeer onverantwoord hoge snelheid op de kruising is afgereden. Uit het door de politie verrichte onderzoek blijkt dat verdachte ter hoogte van de detectielussen op de Schagerweg, 560 meter voor de kruising met de Wagenweg, een minimale snelheid van 177 km/u en een maximale snelheid van 228 km/u heeft gereden. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het door de politie verrichte onderzoek naar de toedracht van het ongeluk en de daarop gebaseerde conclusies ten aanzien van de snelheid die de [auto verdachte] moet hebben gereden ter hoogte van de detectielussen. Van belang daarbij is dat in het kader van dat onderzoek een validatie heeft plaatsgevonden van de ASR meetgegevens van de detectielussen door middel van rijproeven met radardetectie. Het NFI heeft nadien op verzoek van de politie de betrouwbaarheid van de uitkomsten van deze validatie onderzocht en geconcludeerd dat de resultaten van de rijproeven geen aanleiding geven om te verwachten dat de snelheidsmeting onbetrouwbaar is. Het NFI komt tot de conclusie dat de ondergrens voor de snelheid van de [auto verdachte] rond 170 km/u ligt. De bovengrens ligt volgens het NFI rond de 200 km/u. Ten slotte ondersteunt ook de verklaring van [getuige 1] de conclusie dat verdachte veel te hard heeft gereden toen hij werd ingehaald door verdachte.
Het scenario zoals door de verdediging geschetst, inhoudende dat verdachte ten tijde van de botsing met een snelheid van circa 85 km/u heeft gereden, acht de rechtbank niet aannemelijk. Volgens de verklaring van verdachte heeft hij immers niet geremd nadat hij de [auto getuige] had ingehaald, maar “het gas losgelaten” en [getuige 1] heeft na het inhalen door verdachte geen remlichten bij de [auto verdachte] zien oplichten tot op het laatste moment voor de aanrijding. Uit het proces-verbaal Onderzoek Vermijdbaarheid analyse en de verklaring die [getuige 2] , inspecteur van politie, ter terechtzitting heeft afgelegd blijkt dat het niet mogelijk is dat verdachte vlak voor de aanrijding rond de 85 km/u heeft gereden als hij, zoals hiervoor is overwogen, met ten minste 177 km/u de detectielussen passeerde op 560 meter voor de kruising en vanaf dat punt zijn snelheid niet heeft verminderd door te remmen maar alleen door het gaspedaal los te laten.
Op grond van het door [getuige 2] uitgevoerde vermijdbaarheidsonderzoek is aannemelijk dat verdachte op circa 170 meter voor de kruising, waar hij vrij zicht kreeg op die kruising, nog met een snelheid van circa 156 km/u reed en ook daarna niet heeft geremd. Als verdachte 80 km/u had gereden voor het bereiken van de kruising, had het ongeval niet plaatsgevonden.
In dat onderzoek is ook het scenario onderzocht dat de bestuurster van de [auto slachtoffer] op het laatste moment toch overgestoken zou zijn, zoals door de verdediging gesteld. In dat geval had, zo blijkt uit het onderzoek, verdachte de [auto slachtoffer] op meer dan 62 meter afstand voor de aanrijding gezien. Als hij op dat moment niet harder had gereden dan 80 km/u en bij die snelheid had geremd, dan had hij ondanks het plotseling oversteken door de [auto slachtoffer] toch een aanrijding kunnen voorkomen.
Dat het ongeval veroorzaakt is doordat de bestuurster van de [auto slachtoffer] op het allerlaatste moment toch overstak acht de rechtbank daarom niet aannemelijk.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op de Schagerweg onmiddellijk voorafgaand aan de aanrijding, op 560 meter voor de kruising met de Wagenweg, met ten minste 177 km/u heeft gereden en vervolgens die snelheid niet tijdig heeft teruggebracht tot de ter plaatse toegestane snelheid van 80 km/u, althans tot een zodanige snelheid dat hij in staat was geweest zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien. Uit het door de politie verrichte onderzoek blijkt dat die hoge snelheid cruciaal is geweest voor het (niet kunnen voorkomen van het) ongeval.
Daar komt bij dat het ten tijde van het ongeval donker was en verdachte de situatie ter plaatse kende. Verdachte wist dat zich verderop, vrij snel na de plaats waar hij met zeer hoge snelheid de [auto getuige] inhaalde, een gevaarlijke kruising bevond. Onder die omstandigheden was het extra onvoorzichtig om op die kruising af te rijden met een snelheid ver boven de maximaal toegestane snelheid van 80 km/u.
Concluderend is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat het rijgedrag van verdachte dient te worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig. Verdachte heeft met een niet toegestane en zeer onverantwoord hoge snelheid gereden en was daardoor niet in staat om zijn auto tijdig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en deze vrij was. Het daardoor ontstane ongeval als gevolg waarvan [slachtoffer] is komen te overlijden is daarom te wijten aan de schuld van verdachte als bedoeld in artikel 6 WVW.
3.3.3Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 februari 2020 te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een [auto verdachte] , [kenteken 1] , daarmede rijdende over de weg, de N245 (de Schagerweg), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig, met een niet toegestane en zeer onverantwoord hoge snelheid te rijden, dat hij niet in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en deze vrij was en met grote impact tegen een voor hem kruisende/overstekende [auto slachtoffer] , [kenteken 2] te botsen of aan te rijden, waardoor de bestuurster van die personenauto genaamd [slachtoffer] werd gedood.
Hetgeen aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.