ECLI:NL:RBNHO:2020:9088

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
5 november 2020
Zaaknummer
8518951 \ CV EXPL 20-2002
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling door onderaannemer met verweer van aannemer over niet-uitgevoerde werkzaamheden en meerverbruik van materialen

In deze zaak heeft de onderaannemer, Totaal Vloer Concept, een vordering ingesteld tegen de aannemer, KZ Stoff, voor betaling van een openstaand bedrag van € 2.947,85. De onderaannemer heeft werkzaamheden verricht voor een vloerrenovatie in een school te Heerhugowaard, waarvoor hij een totale aanneemsom van € 20.872,51 inclusief btw in rekening heeft gebracht. De aannemer heeft echter een deel van de facturen niet betaald en voert als verweer aan dat bepaalde gefactureerde werkzaamheden niet zijn uitgevoerd en dat er onnodig veel materiaal is verbruikt, waarvoor hij een korting van € 1.500,00 zou hebben afgesproken met de onderaannemer.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat een gedeelte van de vordering van de onderaannemer ongegrond is, omdat het bedrag van € 750,00 voor openslijpen van de vloer niet is uitgevoerd. De kantonrechter heeft echter ook geoordeeld dat de aannemer onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn verweer over het meerverbruik van materialen en de afgesproken korting. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de onderaannemer gedeeltelijk toegewezen, waarbij de aannemer is veroordeeld tot betaling van € 2.527,53, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken en de noodzaak voor partijen om hun stellingen voldoende te onderbouwen met feiten en bewijsstukken. De kantonrechter heeft de proceskosten voor rekening van de aannemer gesteld, omdat deze hoofdzakelijk ongelijk heeft gekregen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8518951 \ CV EXPL 20-2002 BL
Uitspraakdatum: 4 november 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser], h.o.d.n. Totaal Vloer Concept
wonende te [woonplaats 1]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: De Best & Partners B.V.
tegen
[gedaagde], h.o.d.n. KZ Stoff
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 24 april 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft mondeling en aanvullend schriftelijk geantwoord.
1.2.
[eiser] heeft hierop schriftelijk gereageerd en een USB-stick ter griffie gedeponeerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft (als onderaannemer) in opdracht van [gedaagde] werkzaamheden verricht, betreffende een vloerrenovatie in een school te Heerhugowaard (verder: de school), waarvoor [gedaagde] op zijn beurt (als aannemer) opdracht heeft gekregen van de school.
2.2.
Voor dit project heeft Bostik B.V. op 18 juli 2019 een renovatieadvies uitgebracht aan [gedaagde].
2.3.
[eiser] heeft de aan hem opgedragen werkzaamheden met een totale aanneemsom van € 17.250,00 exclusief btw aan [gedaagde] bevestigd in een e-mail van 20 juli 2019.
2.4.
Bij drie afzonderlijke facturen gedateerd 15 augustus 2019 heeft [eiser] de eerste termijn van 45%, de tweede termijn van 45% en de derde termijn van 10%, dus de gehele aanneemsom van € 20.872,51 inclusief btw aan [gedaagde] in rekening gebracht.
2.5.
In een e-mail van 22 augustus 2019 heeft [eiser] door hem uitgevoerd meerwerk met een totaalbedrag van € 7.833,75 exclusief btw aan [gedaagde] gespecificeerd.
2.6.
Dit meerwerk (€ 9.478,84 inclusief btw) heeft [eiser] bij factuur van 5 september 2019 aan [gedaagde] in rekening gebracht.
2.7.
[gedaagde] heeft op bovenomschreven facturen in mindering betaald een totaalbedrag van € 27.403,50, en daarmee een bedrag van € 2.947,85 onbetaald gelaten.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 3.549,79. Hij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] het factuurbedrag van € 2.947,85 onbetaald heeft gelaten, ondanks herhaalde aanmaning, zodat [gedaagde] ook buitengerechtelijke incassokosten (€ 419,78) en wettelijke handelsrente (tot 18 april 2020 berekend op € 182,16) verschuldigd is.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering (gedeeltelijk), en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. [eiser] heeft € 750,00 in rekening gebracht voor het openslijpen van de vloer, terwijl dit werk niet is verricht. Het meerwerk heeft [eiser] op eigen initiatief uitgevoerd, zonder overleg met [gedaagde]. Door de wijze waarop [eiser] de deklaag van de vloer heeft verwijderd, is onnodig veel materiaal verbruikt, hetgeen € 4.000,00 tot € 6.000,00 extra heeft gekost. Voor het werk dat niet of anders is uitgevoerd dan overeengekomen of op eigen initiatief is verricht heeft [gedaagde] telefonisch met [eiser] overeenstemming bereikt over een korting van € 1.500,00. Als [eiser] het afgesproken bedrag van € 1.500,00 in mindering brengt, dan zal [gedaagde] het restant verschuldigde betalen. Deze € 1.500,00 zal worden gebruikt ten behoeve van de school.

5.De beoordeling

5.1.
Onbetwist staat vast dat van het door [eiser] aan [gedaagde] gefactureerde bedrag een gedeelte van € 2.947,85 onbetaald is gebleven.
5.2.
Daarvan betreft een gedeelte van € 750,00 een door [eiser] aan [gedaagde] geoffreerd en gefactureerd bedrag voor openslijpen van de vloer. [eiser] weerspreekt niet dat hij dit werk niet daadwerkelijk heeft verricht. Daarmee is [gedaagde] dit bedrag in beginsel niet aan [eiser] verschuldigd. [eiser] stelt echter met [gedaagde] te hebben afgesproken dat dit bedrag aangewend zou worden om onverwachte extra kosten mee te dekken, en dat [eiser] daaraan uitvoering heeft gegeven door aanschafkosten voor snelcement en 16 uur arbeidsloon voor het opvullen van de vloer. [gedaagde] betwist deze door [eiser] gestelde afspraak. [eiser] heeft zijn stelling onvoldoende geconcretiseerd en ter onderbouwing van zijn stelling onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld of stukken overgelegd waaruit de gestelde afspraak zou kunnen volgen. Daarmee moet dit deel van de vordering als ongegrond worden afgewezen. De omstandigheid dat de school het bedrag van € 750,00 (ten onrechte) wel aan [gedaagde] heeft betaald doet geen betalingsverplichting voor [gedaagde] tegenover [eiser] ontstaan.
5.3.
[gedaagde] beroept zich op zijn beurt ook op een afspraak, die hij telefonisch met [eiser] zou hebben gemaakt over een korting van € 1.500,00, inclusief de hierboven besproken € 750,00. Deze afspraak wordt door [eiser] betwist. Uit de door partijen overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt dat op 12 november 2019, na telefonisch contact tussen partijen, door [eiser] een creditering van € 750,00 is aangeboden. Op 21 november 2019 is [gedaagde] door [eiser] in gebreke gesteld voor het totaal openstaande bedrag van € 2.947,85, dus zonder korting. In reactie daarop schrijft [gedaagde] in een e-mail van 25 november 2019 aan [eiser] dat is afgesproken dat
“teveel in rekening gebrachte kosten van Zegge E 1500,00 excl btw tussen ons verdeeld zou worden, en wel dat ik E 750,00 voor mijn rekening zou nemen en jij, als totaalvloerconcept, de andere E 750,00 voor jouw rekening zou nemen met dien verstande dat bij een volgend werk voor deze opdrachtgever Totaalvloerconcept de werkzaamheden zou mogen uitvoeren. De E750,00 die ik voor mijn rekening blijven staan voor de scholengemeenschap om diverse werkzaamheden op te lossen binnen de scholen.”Vervolgens schrijft [gedaagde] in een e-mail van 3 december 2019 aan [eiser] dat zij samen zijn overeengekomen dat ieder van hen € 750,00 zou inleveren om de school tegemoet te komen, en in een e-mail van 24 december 2019 aan de gemachtigde van [eiser] dat hij kan meegaan in een creditering van € 750,00
“zoals met Dhr. [eiser] al in een eerder stadium overeenstemming was bereikt”. Uit niets blijkt dat partijen een korting voor [gedaagde] van in totaal € 1.500,00 zijn overeengekomen.
5.4.
Verder voert [gedaagde] nog aan dat sprake is van een kostenpost van € 4.000,00 tot € 6.000,00 wegens meerverbruik van materialen waarvoor [eiser] aansprakelijk zou zijn. Voor zover [gedaagde] hiermee bedoelt een beroep te doen op verrekening, moet dit verrekenverweer worden gepasseerd. Dat [gedaagde] ter zake meerverbruik van materialen een opeisbare vordering heeft op [eiser] kan niet worden vastgesteld. [gedaagde] heeft ter onderbouwing slechts overgelegd het op 18 juli 2019 uitgebrachte renovatieadvies van Bostik, en een e-mail van 10 december 2019 van Bostik, opgesteld ten behoeve van deze procedure. Uit deze stukken leidt de kantonrechter af dat het meer verbruikte materiaal waarop [gedaagde] doelt Eponal 336 is, ingezet als vochtscherm, en dat voor dit project (in het renovatieadvies) een Eponal 336 verbruik berekend was van 12 sets van 25kg. In de overeenkomst tussen partijen is bepaald dat het door [eiser] aan te brengen vochtscherm door [gedaagde] wordt geleverd, en [eiser] heeft dit materiaal ook niet aan [gedaagde] in rekening gebracht. [gedaagde] heeft niet gesteld hoeveel sets Eponal 336 daadwerkelijk (meer) zijn verbruikt en welke (meer)prijs hij daarvoor heeft betaald. Daarmee heeft [gedaagde] zijn vermeende vordering op [eiser] onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd.
5.5.
Bovendien is onvoldoende onderbouwd dat [eiser] aansprakelijk is voor mogelijk meerverbruik. Daartoe is niet voldoende dat volgens (de ‘commerciële man’ van) Bostik de vloer na het wegfrezen van de slechte toplaag diepe groeven vertoonde, die normaliter na frezen niet voorkomen, zodat de voornaamste oorzaak van meerverbruik het gevolg is van de uitvoering van het freeswerk, aldus nog steeds Bostik. [eiser] heeft in de conclusie van repliek uitvoerig uiteengezet dat de onderlaag na aanvang van de werkzaamheden (en dus ook na het renovatieadvies van Bostik) in een veel slechtere staat bleek te verkeren dan voorzien, hetgeen [gedaagde] erkent. Verder heeft [eiser] toegelicht op welke wijze hij te werk is gegaan en hoe hij daarmee (bijvoorbeeld door de groeven te vullen met snelcement alvorens de Eponal aan te brengen) juist meerverbruik heeft voorkomen. Daarbij wijst [eiser] erop dat vanwege de slechte staat van de onderlaag, in overleg met Bostik en in afwijking van het renovatieadvies is besloten om de egalinelaag niet te verwijderen door middel van voor de onderlaag zeer belastend kogelstralen of boucharderen, maar deze af te frezen. Een en ander is door [gedaagde] onvoldoende weersproken. [gedaagde] verwijst in de conclusie van dupliek slechts naar eerdergenoemde e-mail van Bostik van 10 december 2019 en het renovatieadvies, zonder daarop enige nadere toelichting te geven.
5.6.
De conclusie is dat de kantonrechter de gevorderde hoofdsom van [eiser] zal toewijzen tot een bedrag van (€ 2.947,85 -/- € 750,00 =) € 2.197,85.
5.7.
De wettelijke handelsrente daarover zal worden toegewezen vanaf 30 dagen na 5 september 2019 (de factuurdatum), nu door [eiser] geen overeengekomen uiterste dag van betaling is gesteld.
5.8.
Verder vordert [eiser] een bedrag van € 419,78 voor buitengerechtelijke incassokosten, op basis van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht die voor vergoeding in aanmerking komen. De vordering zal worden toegewezen tot € 329,68, zijnde het wettelijk tarief dat aansluit bij de omvang van de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde], omdat hij hoofdzakelijk ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 2.527,53, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 2.197,85 vanaf 30 dagen na 5 september 2019 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 86,85
griffierecht € 236,00
salaris gemachtigde € 420,00 ;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Merkus en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter