In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 9 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en British Airways. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht van Rio de Janeiro naar Amsterdam op 8 april 2019. De passagier miste zijn aansluitende vlucht in Londen door een vertraging van meer dan twee uur van de eerste vlucht, wat resulteerde in een uiteindelijke vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming. De passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij annulering of langdurige vertraging van vluchten.
British Airways betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk zware regenval en overstromingen in Rio de Janeiro, die de bemanning verhinderden om op tijd op het vliegveld te arriveren. De kantonrechter oordeelde dat British Airways voldoende had aangetoond dat de vertraging van de vlucht het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden. De rechter stelde vast dat de weersomstandigheden niet konden worden voorzien en dat British Airways alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te beperken.
Uiteindelijk wees de kantonrechter de vordering van de passagier af, omdat de vertraging niet aan British Airways kon worden toegerekend. De passagier werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de toepassing van de Europese regelgeving inzake luchtreizen en de voorwaarden waaronder luchtvaartmaatschappijen niet aansprakelijk zijn voor compensatie bij vertragingen door buitengewone omstandigheden.