ECLI:NL:RBNHO:2020:9209

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
15/170413-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en zware mishandeling tijdens uitgaansgeweld op Texel met blijvend letsel als gevolg

Op 6 november 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij uitgaansgeweld op Texel. De verdachte werd beschuldigd van mishandeling en zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 14 juli 2019 in De Koog, waar de verdachte een andere cafébezoeker in het gezicht sloeg en een glas naar het hoofd van een tweede slachtoffer gooide, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel in de vorm van snijwonden en een blijvend litteken op het voorhoofd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, wat leidde tot een gevangenisstraf van 94 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uur. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de persoon van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had en blijk gaf van spijt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/170413-19 (P)
Uitspraakdatum: 6 november 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 oktober 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.P. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. H. Teunisse, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 14 juli 2019 te De Koog, gemeente Texel [benadeelde 1] heeft mishandeld door deze in het gezicht te slaan;
Feit 2
primair
hij op of omstreeks 14 juli 2019 te De Koog, gemeente Texel aan [benadeelde 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meerdere snijwonden en/of (blijvende) littekens op het voorhoofd, heeft toegebracht door een (kapot gebroken) glas tegen het voorhoofd van die [benadeelde 2] te slaan en/of te gooien;
subsidiair
hij op of omstreeks 14 juli 2019 te De Koog, gemeente Texel ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet een (kapot gebroken) glas tegen het hoofd van die [benadeelde 2] heeft geslagen en/of gegooid terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Feit 1 kan wat de verdediging betreft wettig en overtuigend bewezen worden, gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte weliswaar met een glas gegooid heeft, maar dat niet bewezen kan worden dat dit glas eerst door hem was stukgeslagen. De verklaring van de getuige [getuige] wordt op dit punt door niemand bevestigd en ook de letselrapportage vormt geen doorslaggevend bewijs.
Daarnaast valt het toegebrachte letsel niet te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel, omdat (nog) onduidelijk is of het letsel (het litteken) blijvend is. Bij deze stand van zaken kan naar de mening van de raadsman de onder 2 primair ten laste gelegde voltooide zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen worden.
De onder 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling kan wel bewezen worden, aldus de raadsman.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering met betrekking tot feit 2 primair
Verdachte heeft bekend dat hij op 14 juli 2019 in café [café] in De Koog op Texel een glas heeft gegooid in de richting van aangever [benadeelde 2] , welk glas [benadeelde 2] heeft getroffen op zijn voorhoofd. Volgens verdachte ging het om een longdrinkglas.
De rechtbank staat voor de vraag of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel en of verdachte opzet had op het toebrengen daarvan.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat het handelen van verdachte bij het slachtoffer onder meer een in eerste instantie gapende bloedende wond op het voorhoofd heeft veroorzaakt. De wond moest met meerdere hechtingen gehecht worden en heeft geresulteerd in een blijvend ontsierend V-vormig litteken van niet geringe omvang, op dus het voorhoofd. De rechtbank heeft ter zitting waargenomen dat ruim 15 maanden na dato het litteken op het voorhoofd nog altijd goed zichtbaar is. De rechtbank is daarom van oordeel dat het letsel moet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Anders dan de officier van justitie, en met de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat het glas dat verdachte heeft gegooid eerst door hem is stukgeslagen. Verdachte heeft dat met stelligheid ontkend. De getuige [getuige] is de enige die verklaart dat verdachte het glas voordat hij het gooide, kapot sloeg op de bar. Het is opvallend dat geen van de andere getuigen, die allen tot het kamp van aangever gerekend moeten worden, dit bevestigt. De enkele opmerking in de letselrapportage dat het ‘iets waarschijnlijker’ is dat de huidbeschadigingen op het voorhoofd zijn ontstaan door contact met een gebroken glas, is van onvoldoende gewicht om de rechtbank tot een ander oordeel te brengen. Niet denkbeeldig is immers dat het glas is gebroken, toen het het hoofd van [benadeelde 2] raakte.
De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden niet bewezen kan worden dat verdachte vol opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Naar het oordeel van de rechtbank is wel bewezen dat verdachte in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde 2] . Het met kracht en op korte afstand gooien van een longdrinkglas in de richting van het hoofd c.q. gezicht van een persoon brengt naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans met zich dat hierdoor zwaar lichamelijk letsel ontstaat. Het hoofd/gezicht is immers een zeer kwetsbaar deel van het lichaam. Uit de afgelegde verklaringen en het ontstane letsel leidt de rechtbank af dat het glas met de nodige kracht is gegooid. Verdachte moet zich van deze aanmerkelijke kans bewust zijn geweest. Voorts leidt de rechtbank uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte af dat hij deze kans bewust heeft aanvaard (dat is: op de koop heeft toegenomen), welke kans zich ook daadwerkelijk heeft gerealiseerd.
De rechtbank acht het onder feit 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op 14 juli 2019 te De Koog, gemeente Texel, [benadeelde 1] heeft mishandeld door deze in het gezicht te slaan;
Feit 2
primair
hij op 14 juli 2019 te De Koog, gemeente Texel, aan [benadeelde 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten snijwonden en een blijvend litteken op het voorhoofd, heeft toegebracht door een glas tegen het voorhoofd van die [benadeelde 2] te gooien.
Hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
Mishandeling
Ten aanzien van feit 2 primair
Zware mishandeling
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, uitgaande van bewezenverklaring van feit 1 en feit 2 primair, gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden van (i) een meldplicht bij de reclassering gedurende maximaal één jaar en (ii) de verplichting tot het meewerken aan, c.q. volgen van, een gedragsinterventie ten aanzien van middelengebruik.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, uitgaande van bewezenverklaring van feit 1 en feit 2 subsidiair, gepleit voor een geheel voorwaardelijke taakstraf, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om, kennelijk meer dan de officier van justitie heeft gedaan, rekening te houden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de persoon van verdachte.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan geweld in het uitgaansleven op Texel. In de eerste plaats heeft hij in een café, in reactie op door hem als irritant ervaren gedrag, een andere cafébezoeker een blauw oog geslagen. Kort hierna heeft zich in een andere uitgaansgelegenheid een veel ernstiger incident voorgedaan. Verdachte heeft, omdat hij zich in het nauw gedreven voelde, een glas gegooid, dat het slachtoffer [benadeelde 2] op het voorhoofd heeft geraakt, met meerdere snijwonden als gevolg. Twee van deze wonden moesten met acht, respectievelijk drie hechtingen worden gehecht. Het slachtoffer heeft hierdoor veel pijn ondervonden en draagt thans, 15 maanden na dato, nog steeds een ontsierend litteken op zijn voorhoofd. Doordat het litteken zich duidelijk zichtbaar in het gelaat bevindt, wordt het slachtoffer hier nog elke dag mee geconfronteerd. Daarnaast brengen feiten als deze gevoelens van onveiligheid teweeg bij het overige uitgaanspubliek. Dat alles valt verdachte ernstig aan te rekenen.
De rechtbank houdt evenwel rekening met de omstandigheid dat verdachte niet zelf de confrontatie met [benadeelde 2] heeft gezocht. Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat [benadeelde 2] met anderen op verdachte is afgelopen, waarna verdachte besloot het glas te gooien. Ook al heeft verdachte hiermee een ernstig strafbaar feit gepleegd – er was geen sprake van een noodweersituatie – de rechtbank kan zich voorstellen dat verdachte zich enigszins in het nauw gedreven voelde. De rechtbank zal hier in strafmatigende zin rekening mee houden. Verder spreekt in het voordeel van verdachte dat hij ter zitting, maar ook al in zijn verhoren bij de politie, spijt heeft betuigd en zich bereid heeft getoond schade te vergoeden.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 11 september 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder door de strafrechter is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies, gedateerd 30 september 2020, van mevrouw [betrokkene] , werkzaam bij Reclassering Nederland.
Uit dit reclasseringsadvies komt een beeld van verdachte naar voren als iemand die zijn leven op orde heeft. Hij heeft een eigen bedrijf waar hij zijn brood mee verdient en hij heeft zelfstandige woonruimte. Verdachte maakt op de reclassering geen agressieve of impulsieve indruk. Alcoholgebruik wordt wel als risicofactor benoemd, omdat verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten onder invloed was. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering gedurende maximaal één jaar en een gedragsinterventie middelengebruik.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde, deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf – niettegenstaande de ernst van feit 2 primair – in deze zaak, ten aanzien van deze verdachte, niet passend is.
De rechtbank zal een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van het na te noemen aantal uren aan verdachte opleggen.
De rechtbank is van oordeel dat daarnaast een nagenoeg geheel voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat het onvoorwaardelijk deel van deze straf gelijk is aan de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, zodat de strafoplegging, na aftrek van voorarrest, geen hernieuwde vrijheidsbeneming met zich zal brengen. Hiermee is ook toepassing gegeven aan de Wet beperking taakstraffen.
Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank een proeftijd verbinden van twee jaren, als ernstige waarschuwing aan verdachte om zich niet opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Als bijzondere voorwaarde legt de rechtbank bovendien aan verdachte de verplichting op om deel te nemen aan de training “Alcohol en Geweld”, zoals geadviseerd door de reclassering, om verdachte meer inzicht te laten krijgen in de invloed die alcohol kan hebben op gedrag.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de eveneens geadviseerde meldplicht bij de reclassering op te leggen. Uit het reclasseringsadvies volgt dat verdachte zijn leven op orde heeft en – mede gelet op het blanco strafblad van verdachte – valt niet in te zien wat een verplicht contact met de reclassering zou bijdragen aan het voorkomen van recidive.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

[benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 350,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen tot € 150,00.
Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezen verklaarde handelen van verdachte immateriële schade heeft geleden. De rechtbank stelt de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid vast op een bedrag van € 150,00. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal hetgeen meer of anders is gevorderd, afwijzen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
[benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft, door tussenkomst van mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder, als zijn gemachtigde, een vordering tot schadevergoeding van € 2.733,97 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade betreft € 113,52 wegens inkomstenderving en € 120,45 aan reiskosten. Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 2.500,00 gevorderd.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
Van de zijde van verdachte is de vordering niet betwist. Verdachte heeft ter zitting uitdrukkelijk verklaard bereid te zijn het gevorderde bedrag te voldoen.
Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting, waaronder de eigen waarneming van de rechtbank. Dit onderdeel van de vordering zal dan ook worden toegewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade voor zover dit inkomstenderving betreft rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 primair bewezen verklaarde feit. Ook dit onderdeel van de vordering ligt voor toewijzing gereed. Datzelfde geldt voor de reiskosten die zien op het bezoeken van politiebureaus (opgeteld € 28,07).
De overige reiskosten, die zien op het bezoeken van de advocaat en het bijwonen van de zitting van de rechtbank (opgeteld € 92,38), moeten naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als (materiële) schade, maar als proceskosten, en zullen als zodanig worden toegewezen.
Samenvattend wordt de vordering toegewezen tot een bedrag van € 2.641,59, bestaande uit een bedrag van € 141,59 wegens materiële schade en een bedrag van € 2.500,00 wegens immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 14 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op € 92,38.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 primair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 14, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d, 36f, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zijn van toepassing

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
94 (vierennegentig) dagen. Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
90 (negentig) dagen, nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een
proeftijdvast van
twee jaren.
Stelt als
algemene voorwaardedat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat dat veroordeelde zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een
training Alcohol en Geweldof een andere door de reclassering te bepalen gedragsinterventie gericht op middelengebruik, waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de afspraken met, en de aanwijzingen van, de trainer/begeleider.
Daarbij geldt dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in het zesde lid van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht.
Geeft opdracht aan de reclassering toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
180 (honderdtachtig) uren taakstrafdie bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 1]geleden immateriële schade tot een bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro)en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het door benadeelde partij [benadeelde 1] meer of anders gevorderde.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde 1]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.641,59 (tweeduizend zeshonderdeenenveertig euro en negenenvijftig cent), bestaande uit € 141,59 als vergoeding voor de materiële en € 2.500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op
€ 92,38, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde 2]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.641,59 (tweeduizend zeshonderdeenenveertig euro en negenenvijftig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 36 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.H. Affourtit-Kramer, voorzitter,
mrs. L.J. Saarloos en S. Jongeling, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 november 2020.
[Bijlage: de bewijsmiddelen]