ECLI:NL:RBNHO:2020:922

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 februari 2020
Publicatiedatum
11 februari 2020
Zaaknummer
C15/299044 / FT RK 20-111 en C15/299127 / FT RK 20-25
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toestemming tot verkoop van bedrijfsinventaris in faillissement

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ex artikel 67 van de Faillissementswet (Fw) dat is ingesteld door de appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.M. Köhne, tegen de beschikkingen van de rechter-commissaris. De appellant is betrokken bij de faillissementen van Teeling Petfood Opmeer B.V. en Teeling Petfood Veenwouden B.V., die respectievelijk op 17 en 23 december 2019 failliet zijn verklaard. De curator had op 29 januari 2020 toestemming gevraagd aan de rechter-commissaris voor de onderhandse verkoop van de bedrijfsinventaris en restantvoorraad aan een geïnteresseerde partij voor een bedrag van EUR 225.000,-. De rechter-commissaris verleende deze toestemming, waarop de appellant in beroep ging.

De rechtbank heeft het beroepschrift van 4 februari 2020, met nummer C15/299044 / FT RK 20-111, ontvankelijk verklaard, maar het beroep met nummer C15/299127 / FT RK 20-25 niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit niet binnen de beroepstermijn was ingediend. De rechtbank overweegt dat de beslissing van de rechter-commissaris om toestemming te verlenen voor de verkoop van de goederen een beschikking is waartegen in beginsel geappelleerd kan worden. De rechtbank wijst erop dat de rechter-commissaris niet bevoegd is om haar beschikking in te trekken, en dat de curator met de koper een koopovereenkomst heeft gesloten onder de opschortende voorwaarde van toestemming van de rechter-commissaris.

De rechtbank concludeert dat de beschikking van de rechter-commissaris van 4 februari 2020 in stand blijft en dat het beroep van de appellant tegen deze beschikking wordt verworpen. De rechtbank verklaart de appellant niet-ontvankelijk in zijn verzoek om de curator te bevelen de levering aan de koper op te schorten, omdat dit verzoek niet aan de rechter-commissaris is gedaan. De uitspraak is gedaan door mr. W.S.J. Thijs en openbaar uitgesproken op 7 februari 2020.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
Rekestnummers: C15/299044 / FT RK 20-111 en C15/299127 / FT RK 20-25
Insolventienummer: F 15/19/307 en F 15/19/323
Beschikking van de meervoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 7 februari 2020
op het hoger beroep ex artikel 67 Faillissementswet (hierna: Fw) van:
[appellant],
wonende [woonplaats],
appellant,
advocaat mr. R.M. Köhne te Voorburg,
tegen de beschikkingen van de rechter-commissaris op grond van artikel 69 Fw gegeven op 29 januari 2020 en 4 februari 2020 in de faillissementen van
Teeling Petfood Opmeer B.V. en Teeling Petfood Veenwouden B.V.(hierna ook: gefailleerden), waarin zijn benoemd mr. K.A. Cerutti tot curator en mr. J.J. Dijk tot rechter-commissaris.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift ex artikel 67 Fw d.d. 4 februari 2020, met nummer C15/299044 / FT RK 20-111, tegen de beschikking van de rechter-commissaris d.d. 4 februari 2020, met bijlagen;
- de brief d.d. 5 februari 2020 van mr. Köhne, houdende het verzoek tot behandeling van hoger beroep tegen een door de rechter-commissaris op 29 januari 2020 verleende toestemming tot verkoop van de bedrijfsinventaris van gefailleerden;
-het door [appellant] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 6 februari 2020 ingediende beroepsschrift, met nummer C15/299127 / FT RK 20-25 tegen de door de rechter-commissaris op 29 januari 2020 verleende toestemming tot verkoop van de bedrijfsinventaris van gefailleerden;
-de pleitnota van mr. Köhne;
- de zittingsaantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 6 februari 2020.

2.De feiten

2.1.
Teeling Petfood Opmeer B.V. en Teeling Petfood Veenwouden B.V. zijn op 17 december 2019 respectievelijk 23 december 2019 failliet verklaard.
2.2.
Bij brief van 29 januari 2020 heeft de curator de rechter-commissaris verzocht om akkoord te gaan met een onderhandse integrale verkoop aan een geïnteresseerde partij (hierna: de koper) van alle inventaris en restantvoorraad van gefailleerden voor een koopsom van EUR 225.000,-.
2.3.
De (waarnemend) rechter-commissaris heeft op 29 januari 2020 aan de curator toestemming gegeven voor deze verkoop.
2.4.
Bij brief van 31 januari 2020 heeft appellant de rechter-commissaris verzocht haar
“toestemming aan de verkoop c.q. aan de levering aan Scholtus te onthouden c.q. voor zover die toestemming reeds mocht zijn verleend, deze alsnog in te trekken en de curator te bevelen aan appellant (en aan mevrouw [A.]/ Franks ProGold International) en aan de heer [B.] het taxatierapport en, althans of, de inventarislijst ter beschikking te stellen en zowel cliënt [rb: appellant], mevrouw [A.]/ Frank’s ProGold International) en de heer [B.] van Chamel Petfoods de in de gelegenheid te stellen een bod uit te brengen”.
2.5.
De rechter-commissaris heeft bij brief van 4 februari 2020 samengevat geantwoord dat, omdat de betreffende toestemming op 29 januari jl. al is verleend, alleen het verzoek om intrekking van de toestemming nog relevant is. Te dien aanzien heeft de rechter-commissaris meegedeeld het standpunt van de curator te delen dat met de door hem gesloten transactie de belangen van de gezamenlijke schuldeisers het beste worden gediend, zodat zij geen reden heeft om de verleende toestemming terug te draaien, voor zover de wet die mogelijkheid al biedt.

3.Het hoger beroep en de beoordeling daarvan

3.1.
Het beroepschrift van 4 februari 2020 met nummer C15/299044 / FT RK 20-111 is tijdig ingediend, zodat appellant in zijn verzoek kan worden ontvangen.
3.2.
Ter zake van het beroepsschrift dat ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 6 februari 2020 is ingediend met nummer C15/299127 / FT RK 20-25 zal appellant niet-ontvankelijk worden verklaard. In de eerste plaats is dit beroepschrift niet binnen de beroepstermijn van vijf dagen na de dag dat de rechter-commissaris haar beschikking heeft gegeven ingediend (artikel 67 Fw). Bovendien heeft appellant niet het tot de beschikking leidende verzoek aan de rechter-commissaris gedaan en is de beschikking ook niet tot hem gericht, zodat aan hem niet de bevoegdheid toekomt om tegen deze beschikking hoger beroep in te stellen.
De stelling van appellant in zijn brief van 5 februari 2020 dat zijn brief aan de rechter-commissaris van 31 januari 2020 als een hoger beroep tegen de op 29 januari 2020 verleende toestemming door de rechter-commissaris moet worden beschouwd en als zodanig had moeten worden doorgestuurd aan de rechtbank ter verdere behandeling en afdoening, wordt door de rechtbank verworpen, nu op geen enkele wijze uit voormelde brief valt af te leiden dat appellant daarmee hoger beroep beoogde in te stellen als bedoeld in artikel 67 Fw. Een oordeel dat overeenkomt met de stelling van appellant zou overigens leiden tot niet-ontvankelijkheid om dezelfde reden als hiervoor is overwogen ten aanzien van de bevoegdheid van appellant om tegen die beschikking in beroep te komen.
3.3.
Ter zake van het beroepschrift met nummer C15/299044 / FT RK 20-111 overweegt de rechtbank als volgt.
3.4.
Ingevolge artikel 176:1 Fw behoeft de curator de toestemming van de rechter-commissaris voor de onderhandse verkoop van goederen uit de boedel als hier aan de orde. De beslissing van de rechter-commissaris van 29 januari 2020 op het verzoek van de curator om toestemming te verlenen voor de verkoop van goederen aan Scholtus is een beschikking als bedoeld in artikel 67 lid 1 Fw, waartegen in beginsel geappelleerd kan worden (vgl. ECLI:NL:HR:2018:1799). Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen en het daaraan ten grondslag liggende rechtzekerheidsbeginsel brengen met zich dat de beschikking niet op andere wijze dan het in artikel 67 lid 1 Fw bedoelde hoger beroep kan worden aangetast. Dit betekent dat de rechter-commissaris niet bevoegd is haar beschikking in te trekken. Het beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris waarbij het verzoek tot intrekken van de toestemming wordt afgewezen zal daarom worden verworpen.
3.5.
Aangezien appellant geen feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit voor hem enig belang kan worden afgeleid bij het taxatierapport en de inventarislijst is er geen grond voor het oordeel dat de beschikking van de rechter-commissaris op dit punt niet in stand kan blijven.
3.6.
Ook het verzoek om appellant, mevrouw [A.]/Frank’s Progold International en de heer [B.] van Chamel Petfood de gelegenheid te bieden een bod uit te brengen heeft de rechter-commissaris op goede gronden afgewezen. Uit de ter zitting door de curator getoonde emailwisseling blijkt dat de curator met de koper een koopovereenkomst heeft gesloten onder de opschortende voorwaarde van toestemming van de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft op 29 januari 2020 toestemming tot deze verkoop verleend. Dit is vervolgens op enig moment door de curator aan de koper meegedeeld. Dit volgt uit het niet weersproken feit dat de koper op de hoogte is van de behandeling van het onderhavige verzoek en daarmee dus ook van de eerder verleende toestemming door de rechter-commissaris. Hieruit volgt dat sprake is van vervulling van de opschortende voorwaarde, waardoor de koopovereenkomst in werking is getreden.
3.7.
Uit de door de curator getoonde emailberichten blijkt dat de koper bij het aangaan van de koopovereenkomst op 29 januari 2020 een voorbehoud heeft gemaakt met betrekking tot het tijdstip waarbinnen uitlevering van de goederen moest plaatsvinden (namelijk uiterlijk eind februari 2020). Deze omstandigheid leidt echter niet tot een ander oordeel. Nu vast staat dat partijen voornemens zijn om heden te starten met de uitlevering van de desbetreffende activa, moet het er voor worden gehouden dat de curator (al dan niet stilzwijgend) akkoord is gegaan met enige uitloop in de uitlevering van de goederen, zodat niet kan worden gezegd dat terzake geen overeenkomst tot stand is gekomen.
3.8.
Appellant betoogt voorts dat de koopovereenkomst pas in werking treedt nadat de toestemming van de rechter-commissaris niet meer in rechte kan worden aangetast. Dit betoog treft alleen al geen doel nu vast staat dat tegen de toestemming van de rechter-commissaris geen rechtsmiddel meer openstaat.
3.9.
Aangezien er voor de goederen een koopovereenkomst is gesloten heeft de rechter-commissaris op goede gronden kunnen beslissen de curator niet te bevelen om anderen alsnog in de gelegenheid te stellen een bod uit te brengen.
3.10.
Appellant is niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover hij verzoekt de curator te bevelen de levering aan Scholtus op te schorten, aangezien hij dit verzoek niet aan de rechter-commissaris heeft gedaan.
3.11.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beschikking van de rechter-commissaris van 4 februari 2020 in stand blijft. Het beroep tegen deze beschikking zal worden verworpen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart appellant niet-ontvankelijk in zijn beroep met nummer C15/299127 / FT RK 20-25.
4.2.
verklaart appellant niet-ontvankelijk in zijn beroep met nummer C15299044 / FT RK 20-111 tegen de beschikking van de rechter‑commissaris van 4 februari 2020 voor zover hij verzoekt de curator te bevelen de levering aan Scholtus op te schorten en verwerpt dit beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.